ECLI:NL:RBZWB:2024:7369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/3351
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van het college van burgemeester en wethouders om gevolg te geven aan de aangifte van hervestiging van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om geen gevolg te geven aan eisers aangifte van hervestiging. Eiser had op 2 augustus 2023 aangifte gedaan van hervestiging op het adres [adres 2], maar het college weigerde deze aangifte te honoreren, met als argument dat dit adres niet als woonadres kon worden aangemerkt. De rechtbank behandelt de zaak op 16 oktober 2024 en constateert dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het opgegeven adres niet als woonadres kan worden beschouwd. De rechtbank wijst op de noodzaak van een deugdelijke motivering en concludeert dat het college in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.H. Verhees).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om geen gevolg te geven aan eisers aangifte van hervestiging.
1.1.
Het college heeft met het besluit van 3 november 2023 besloten geen gevolg te geven aan eisers aangifte. Met het bestreden besluit van 7 maart 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college dat besluit gehandhaafd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, bijgestaan door mr. I.P.M.J. Nelemans (kantoorgenoot van gemachtigde) en de gemachtigde van het college samen met [naam] .
1.4.
De rechtbank heeft het college na afloop van de zitting in de gelegenheid gesteld stukken te overleggen. Het college heeft daarvan gebruik gemaakt. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze stukken te reageren. De rechtbank heeft het onderzoek daarna zonder nadere zitting gesloten op 22 oktober 2024.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven op het [adres 1] .
2.1.
Op 10 maart 2022 heeft het college ambtshalve in de brp opgenomen [1] dat eiser is vertrokken naar het buitenland. Eiser heeft daar geen bezwaar tegen gemaakt, zodat deze uitschrijving in rechte vast staat.
2.2.
Op 2 augustus 2023 heeft eiser aangifte van hervestiging gedaan en vermeld dat zijn [adres 2] is.
2.3.
Op 7 augustus 2023 hebben toezichthouders een controle uitgevoerd op het adres. Op 26 september 2023 heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden. Aansluitend is opnieuw een bezoek gebracht aan de woning.
2.4.
Op 9 oktober 2023 heeft het college eiser geïnformeerd over het voornemen geen gevolg te geven aan eisers aangifte. Volgens het college is het [adres 2] niet eisers woonadres. Eiser heeft zijn zienswijze over dit voornemen naar voren gebracht.
2.5.
Met het besluit van 3 november 2023 heeft het college besloten geen gevolg te geven aan eisers aangifte van hervestiging. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Met het bestreden besluit heeft het college het besluit om geen gevolg te geven aan eisers aangifte gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om geen gevolg te geven aan eisers aangifte van hervestiging. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wet basisregistratie personen (Wet Brp)
5. Het doel van de Wet Brp is dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en de gebruikers van de gegevens erop kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Daarom moeten in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene geregistreerd worden.
De wettelijke grondslag van het besluit.
6. Het college heeft eisers aangifte beoordeeld op basis van artikel 2.38 gelezen in samenhang met artikel 1.1 van de Wet Brp. In artikel 2.38, eerste lid, van de Wet Brp is de verplichting opgenomen om bij het college aangifte te doen van het woonadres. Artikel 1.1, aanhef onder o, van de Wet Brp bepaalt wat onder woonadres moet worden verstaan.
6.1.
Het college heeft geweigerd gevolg te geven aan eisers aangifte, omdat het [adres 2] volgens het college niet eisers woonadres is.
Begrip ‘woonadres’ in de Wet Brp
7. Bij de toepassing van de Wet Brp dient aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden te worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben. [2] Het woonadres is het adres waar de betrokkene woont, maar ingeval iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres. Voor zover geen adres kan worden aangewezen dat door de betrokkene wordt bewoond, moet het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten als diens woonadres worden beschouwd. [3] Bij het bepalen van het woonadres is dan ook met name van belang waar de betrokkene de meeste malen overnacht. [4]
7.1.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat het begrip ‘woonadres’ in de Wet Brp afwijkt van het woonplaatsbegrip in artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Voor het woonplaatsbegrip is verwezen naar de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het antwoord op de vraag waar iemand zijn woonplaats als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de PW heeft is bepalend de plaats waar deze persoon daadwerkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. Aan de inschrijving in de BRP komt daarbij geen doorslaggevende betekenis toe. [5]
Heeft het college voldoende gemotiveerd dat in redelijkheid gerede twijfel aan woonadres kan bestaan?
8. Eiser heeft niet betwist dat het college een adresonderzoek kon starten, vanwege twijfel over de juistheid van het door eiser als woonadres opgegeven adres. Eiser heeft gesteld dat het college onvoldoende met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat eiser niet zijn woonplaats had aan [adres 2] .
8.1.
De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat de motivering die het college daarvoor geeft onvoldoende is om het standpunt van het college dat het [adres 2] niet eisers woonadres is, te kunnen dragen.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt.
8.3.
Of een adres een woonadres is wordt beoordeeld naar het moment van de aangifte. [6] De datum van aangifte is in dit geval 2 augustus 2023. Voor zover het college heeft gewezen op eisers ambtshalve uitschrijving per 10 maart 2022 en het feit dat hij zich op 31 oktober 2022 heeft gemeld om zich opnieuw in de gemeente Tilburg te vestigen, is dat naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van eisers woonadres. Dit geldt ook voor het feit dat uit eisers bankafschriften over de periode van 1 februari 2023 tot 29 juli 2023 niet blijkt van pinbetalingen in Nederland en dat eiser wisselend heeft verklaard over de datum met ingang waarvan hij weer in Nederland is komen wonen.
8.4.
Ook de omstandigheid dat het pand aan [adres 2] niet bestemd zou zijn voor bewoning, is, nog los van de vraag of deze stelling juist is, niet relevant. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet Brp volgt dat het woonadres in feitelijke zin wordt opgevat. Daaruit volgt dat wanneer een verblijfplaats niet bestemd is voor bewoning, dat geen reden is om de betrokkene niet op dat adres in te schrijven. Het uitgangspunt van de Wet brp is namelijk om de feitelijke situatie vast te leggen, ongeacht of deze situatie wettelijk is toegestaan of gewenst is. [7]
8.5.
Het college heeft in het bestreden besluit ter motivering verder gewezen op de bevindingen tijdens gesprekken met eiser en bezoeken aan de woning. Op 7 augustus 2023 en 11 september 2023 hebben onaangekondigd huisbezoeken plaatsgevonden. Eiser is op 7 augustus 2023 in de woning aangetroffen. Niet het hele pand kon worden bekeken, omdat eisers broer daarvan geen sleutel had. Het overige deel van de begane grond oogde volgens de toezichthouder leeg. Kasten waren leeg of hadden weinig inhoud. In de koelkast lagen veel producten waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken was. Op 11 september 2023 is eiser niet aangetroffen. Op 26 september 2023 heeft een gesprek met eiser plaatsgevonden. Volgens het college kon eiser op dat moment geen antwoord geven op vragen over de inhoud van keukenkasten en de slaapkamerkast. Na afloop van het gesprek heeft er ook een bezoek aan de woning plaatsgevonden. Uit foto’s daarvan valt volgens het college op te maken dat een minimale hoeveelheid kleding en, met uitzondering van de verzorgingsproducten in de badkamer, weinig persoonlijke spullen zijn aangetroffen. Voor zover eiser heeft gewezen op kleding op een wasrek, heeft het college opgemerkt dat hij daaraan niet de waarde toekent die eiser daaraan wenst toe te kennen.
8.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser terecht opgemerkt dat de verslaglegging van zowel de huisbezoeken, als de gesprekken, summier is. De verslagen bieden daarnaast naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor de motivering die in het bestreden besluit ten grondslag is gelegd aan het besluit geen gevolg te geven aan eisers aangifte van hervestiging. De rechtbank licht dit als volgt toe.
8.6.1.
Van het huisbezoek van 7 augustus 2023 is een verslag opgemaakt voorzien van foto’s. Over de woning is in het verslag opgemerkt: ‘In de woonkamer stond een bankstel, eetkamertafel, en was de keuken aanwezig. In de slaapkamer stond een tweepersoonsbed en hiernaast lagen twee matrassen op elkaar wat als 2e bed zou fungeren. Wat ons opviel was dat er erg weinig kleding in de kast lag. Op het aanrecht stond wel vieze vaat, en in de wasmachine lag kleding. De koelkast was eveneens gevuld, maar beperkt.’ Nog los van de omstandigheid dat het verslag vooral kwalificaties (‘veel’, ‘weinig’) bevat, kan uit dit verslag, anders dan het college in het bestreden besluit heeft gesteld, niet worden opgemaakt dat kasten weinig inhoud hadden of leeg waren, het overige deel van de begane grond volgens de toezichthouder leeg oogde en dat in de koelkast veel producten lagen waarvan de houdbaarheidsdatum verstreken was. Dit blijkt ook niet uit de bij het verslag behorende foto’s.
8.6.2.
Van het huisbezoek op 11 september 2023 ontbreekt een verslag, zodat niet duidelijk is hoe en door wie is geconstateerd dat eiser op dat moment niet in de woning was. En de omstandigheid dat eiser op dat moment niet in de woning zou zijn geweest, kan evenmin op zichzelf of in samenhang met de andere bevindingen de conclusie rechtvaardigen dat eiser niet ter plaatse woonde. Ook mensen die in een woning verblijf houden, zijn immers weleens niet thuis.
8.6.3.
Van het gesprek met eiser op 26 september 2023 is een verslag opgemaakt. Dit verslag biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling van het college in het bestreden besluit dat eiser geen antwoord kon geven op vragen over de inhoud van keukenkasten en de slaapkamerkast. Uit het gespreksverslag blijkt niet dat eiser daarnaar is gevraagd.
8.6.4.
Van het huisbezoek van 26 september 2023 is geen schriftelijk verslag met de bevindingen van de toezichthouders overgelegd. Tijdens het huisbezoek op 26 september 2023 zijn foto’s gemaakt. De zeven foto’s die het college heeft overgelegd tonen een ladekast waarvan de laden deels geopend zijn, de geopende helft van een kast met schuifdeuren, een vakkenkast, een prijskaartje en een aankoopbon, een wasrek met kleding en tweemaal de geopende koelkast. Bij vergelijking van met de foto’s bij het verslag van 7 augustus 2023 blijkt dat op de foto’s van 26 september 2023 maar een deel van de woning en kastruimte is afgebeeld. De foto’s van 26 september 2023 zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende representatief om daarop, anders dan het college heeft gedaan, het standpunt te baseren dat bij het huisbezoek een minimale hoeveelheid kleding en weinig persoonlijke spullen zijn aangetroffen. Het college heeft in het bestreden besluit daarnaast niet gemotiveerd waarom er volgens het college geen waarde toekomt aan het wasrek met kleding. Omdat een foto van de badkamer ontbreekt is tot niet duidelijk waarop het college de stelling heeft gebaseerd dat uit de foto’s is gebleken van verzorgingsproducten in de badkamer.
8.7.
Het college heeft in het bestreden besluit tot slot gewezen op informatie die is verkregen van de leerplichtambtenaar. Hoewel daaruit naar het oordeel van de rechtbank afdoende volgt dat eisers zoon het schooljaar 2023/2024 onderwijs in Turkije zal volgen, kan dat feit op zichzelf, maar ook in combinatie met de bevindingen tijdens de gesprekken en huisbezoeken niet de conclusie dragen dat het [adres 2] te Tilburg niet eisers adres is. De enkele stelling dat de moeder van de zoon van eiser zou hebben verklaard dat de zoon bij zijn vader zou verblijven, bewijst niet dat, zoals het college kennelijk vermoedt, eiser in Turkije woonplaats zou hebben. Het college gaat er kennelijk niet vanuit dat die informatie ook onjuist zou kunnen zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 maart 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 31 oktober 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 8:72
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
4. De bestuursrechter kan, indien toepassing van het derde lid niet mogelijk is, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. (…)
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
o. het woonadres:
1° het adres waar betrokkene woont, (…) of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten;
p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen;
q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;
Artikel 2.38
1. Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. (…)
Artikel 2.45
1. Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt hierbij desgevraagd in persoon.
Artikel 2.47
Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
Artikel 2.60
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
a. aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven;
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Voetnoten

1.op grond van artikel 2.22 van de Wet Brp
2.Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:977, Afdeling 11 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:21, Afdeling 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2698
3.Afdeling 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2870, Afdeling 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:558
4.Afdeling 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2926
5.Centrale Raad van de Beroep 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:296
6.Zie bijvoorbeeld Afdeling 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3321
7.Kamerstukken II 2012/13, 33 219, nr. 6, blz. 67-69, Afdeling 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:770