ECLI:NL:RBZWB:2024:7268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
23/1708 en 23/1709
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm door belanghebbende V.O.F. en beoordeling van schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende V.O.F. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.889, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de zaak in het kader van de belastingwetgeving en de hoogte van de Bpm, waarbij de historische nieuwprijs en waardevermindering wegens schade aan de voertuigen in geschil zijn. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 500 toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank wijst de kosten van de procedure toe aan de inspecteur en de Staat, waarbij de kosten voor de rechtsbijstand van belanghebbende worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1708 en 23/1709

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] V.O.F., uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 1.889.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde [naam 1] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Als toehoorder van de belastingdienst was aanwezig drs. [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
In geschil is de hoogte van de historische nieuwprijs en of een waardevermindering wegens schade in aanmerking kan worden genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat kan worden uitgegaan van een historische bruto Bpm van respectievelijk € 7.418 en € 5.782. Ook de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van respectievelijk € 17.145 en € 16.359 is niet in geschil.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moeten worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Zaaknummer 23/1708 (auto 1)
3. Belanghebbende heeft op 23 september 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Peugeot 1.2 Pure Tech Allure met [VIN-nummer 1] (auto 1), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 922.
3.1.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van Bol Expertise van 24 december 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 17.145. De taxateur heeft vanwege gestelde schade een bedrag van € 9.335 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 7.810.
3.2.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende aangegeven CO2-uitstoot van 103 gr/km moet worden verhoogd naar 146 gr/km waardoor een hoger bedrag aan Bpm is verschuldigd. De verschuldigde Bpm bedraagt in dat geval € 1.531 en het nageheven bedrag € 609.
Zaaknummer 23/1709 (auto 2)
3.3.
Belanghebbende heeft op 2 januari 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Renault Clio 1.3 TCe R.S. Line met [VIN-nummer 2] (auto 2), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 644.
3.4.
Bij de aangifte is een Expertiseverslag gevoegd van Bol Expertise van 17 september 2021. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 16.359. De taxateur heeft vanwege gestelde schade een bedrag van € 7.209 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 9.150.
3.5.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende aangegeven CO2-uitstoot van 116 gr/km moet worden verhoogd naar 147 gr/km waardoor een hoger bedrag aan Bpm is verschuldigd. De verschuldigde Bpm bedraagt in dat geval € 1.924 en het nageheven bedrag € 1.280.
Naheffingsaanslag auto 1 en 2
3.6.
Met dagtekening 27 mei 2022 heeft de inspecteur voor beide auto’s samen één naheffingsaanslag opgelegd van € 609 +/+ € 1.280 = € 1.889.

Overwegingen

4. Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en subsidiair dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.
Historische nieuwprijs
4.1.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [1] bepaalt de Wet Bpm dat het afschrijvingspercentage bij toepassing van de koerslijst- of taxatiemethode moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de historische nieuwprijs. Deze laatste prijs betreft de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen.
4.2.
Voor de vaststelling van de historische nieuwprijs dient dus te worden uitgegaan van de historische bruto Bpm aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto zelf. Niet in geschil is dat de bruto Bpm van auto 1 € 7.148 bedraagt en voor auto 2 € 5.782. De rechtbank zal daarom van deze bedragen aan bruto Bpm uitgaan. Verder leidt de rechtbank uit de stukken af dat de netto catalogusprijs tussen partijen niet in geschil is en dat deze voor auto 1 € 21.027 bedraagt en voor auto 2 € 19.580. Vermeerderd met BTW stelt de rechtbank de historische nieuwprijs voor auto 1 vast op € 32.590 en voor auto 2 op € 29.473. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
Waardevermindering wegens schade
4.3.
Belanghebbende heeft bij het doen van de aangiften de handelsinkoopwaarde van beide auto’s verminderd wegens schade. De inspecteur heeft deze waardevermindering bij het opleggen van de naheffingsaanslag gevolgd.
4.4.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte rekening is gehouden met een waardevermindering wegens schade. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij bij het opleggen van de naheffingsaanslag de schade en de andere emolumenten van de aangifte niet heeft beoordeeld, maar enkel de hoogte van de CO2-uitstoot en op grond daarvan de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De inspecteur beroept zich op interne compensatie.
4.5.
Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank is in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Belanghebbende heeft daartoe voor beide auto’s een expertiseverslag overgelegd waarin een omschrijving van de staat van de auto is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade dient te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 4.6 bedoeld. Aan de hand van de foto’s kan de door belanghebbende bepleite schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s van belanghebbende of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen.
4.8.
De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens schade.
Ook brengt de enkele omstandigheid dat de aangiften zijn gevolgd, niet met zich dat de waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen [2] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ook geen hertaxatie door DRZ heeft plaatsgevonden waaruit kan worden afgeleid dat de schade is beoordeeld.
Hoogte naheffingsaanslag
4.9.
De historische nieuwprijs voor auto 1 bedraagt € 32.590 en de handelsinkoopwaarde bedraagt € 17.145. Uitgaande van een historische bruto Bpm van € 7.148 berekent de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 3.760. Dit is een hoger bedrag dan de inspecteur voor auto 1 heeft berekend bij het opleggen van de naheffingsaanslag. De rechtbank merkt ten overvloede op dat, als wel rekening zou worden gehouden met de door belanghebbende gestelde vermindering van de handelsinkoopwaarde vanwege schade (zie 3.1), de verschuldigde Bpm € 1.713 zou bedragen, hetgeen nog steeds een hoger bedrag is dan de inspecteur voor auto 1 heeft berekend bij het opleggen van de naheffingsaanslag.
4.10.
De historische nieuwprijs voor auto 2 bedraagt € 29.473 en de handelsinkoopwaarde bedraagt € 16.359. Uitgaande van een historische bruto Bpm van € 5.782 berekent de rechtbank de verschuldigde Bpm op € 3.209. Ook dit is een hoger bedrag dan de inspecteur voor auto 2 heeft berekend bij het opleggen van de naheffingsaanslag.
4.11.
Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de naheffingsaanslag daarom in stand en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriëleschadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 14 juni 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 29 oktober 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vijf maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond acht maanden heeft geduurd en daarmee twee maanden te lang, komt € 200 (2/5) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 300) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 500.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [3] , wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [4] en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 200;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 300;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 29 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 oktober 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3529
3.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
4.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.