ECLI:NL:RBZWB:2024:7265
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.718, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van belanghebbende, waaronder de toepassing van de herleidingsmethode en de waardevermindering wegens schade. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank oordeelt dat de herleidingsmethode niet van toepassing is en dat de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade bij belanghebbende ligt. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een hogere waardevermindering dan door de inspecteur is aangenomen. De rechtbank wijst erop dat normale gebruiksschade niet in mindering kan worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toe. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van deze schadevergoeding en tot betaling van proceskosten van € 218,75 aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.