ECLI:NL:RBZWB:2024:6981
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak inzake naheffingsaanslagen en immateriële schadevergoeding in belastingrechtelijke procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2024, gaat het om een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de belastingdienst over naheffingsaanslagen. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 26 augustus 2024, waar partijen op hebben gereageerd. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen, gezien het oordeel van de rechtbank, terecht zijn opgelegd. Belanghebbende heeft echter verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met ongeveer twee maanden, voornamelijk door vertraging in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht af. Wel wordt een vergoeding van € 328,13 voor proceskosten aan belanghebbende toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.