ECLI:NL:RBZWB:2024:6981

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/2760 t/m BRE 23/2763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake naheffingsaanslagen en immateriële schadevergoeding in belastingrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2024, gaat het om een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de belastingdienst over naheffingsaanslagen. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 26 augustus 2024, waar partijen op hebben gereageerd. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen, gezien het oordeel van de rechtbank, terecht zijn opgelegd. Belanghebbende heeft echter verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met ongeveer twee maanden, voornamelijk door vertraging in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht af. Wel wordt een vergoeding van € 328,13 voor proceskosten aan belanghebbende toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2760 tot en met BRE 23/2763

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. drs. G.W. Beuker),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. De rechtbank verwijst voor de feiten en de rechtsoverwegingen naar de tussenuitspraak van 26 augustus 2024.
1.1.
Partijen hebben op de tussenuitspraak gereageerd. Belanghebbende via een mail aan de inspecteur op 10 september 2024. De inspecteur bij brief van 12 september 2024 waarbij de mail van belanghebbende was gevoegd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Uit de in 1.1. vermelde reacties blijkt dat de naheffingsaanslagen, uitgaande van het oordeel van de rechtbank, juist zijn.
2.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van de zaak. Zij heeft daar recht op. Het eerste bezwaarschrift is bij de inspecteur ingekomen op 22 augustus 2022, de inspecteur heeft uitspraak gedaan op 21 april 2023 en de rechtbank doet uitspraak op 14 oktober 2024. De termijn wordt verlengd met de periode die is verstreken doordat partijen na de tussenuitspraak informatie hebben aangeleverd (de periode tussen 26 augustus 2024 en 12 september 2024 van 2 weken en 3 dagen) en eindigde dan op 9 september 2024. Met inachtneming van een redelijke verzendtermijn van de uitspraak van de rechtbank is de redelijke termijn van 2 jaar dan overschreden met afgerond 2 maanden. De overschrijding is geheel te wijten aan de bezwaarfase. De rechtbank zal de inspecteur daarom opdragen de daardoor ontstane immateriële schade van € 500 aan belanghebbende te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

1.1.
De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt wel een vergoeding voor de kosten voor het indienen van haar verzoek om een immateriëleschadevergoeding. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 328,13 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 875, een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaken en een wegingsfactor 1,5 wegens samenhang). [1]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 328,13 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. V.A. Burgers en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechters, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 14 oktober 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
Griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526 en Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:773.