In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, tegen het bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of een begroting kan worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk en op welke wijze dit stuk in geding moet worden gebracht. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het versturen van een link naar de internetpagina waarop het desbetreffende stuk is te vinden, niet volstaat.
Belanghebbende heeft ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden, en heeft belanghebbende een schadevergoeding van € 500 toegekend. Daarnaast is de Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie en Veiligheid, veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het geding in cassatie, inclusief het griffierecht van € 136 en de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 219.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, maar heeft wel aanleiding gezien om de Staat te veroordelen in de kosten en schadevergoeding aan belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.