ECLI:NL:RBZWB:2024:6676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 23/2824 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet na onderzoek naar werkzaamheden

Op 1 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, vertegenwoordigd door mr. J. Jansen. Eiser had beroep aangetekend tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de bijstandsuitkering van eiser heeft ingetrokken over de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 september 2022. Eiser ontving sinds 17 november 2017 een bijstandsuitkering, maar er ontstond twijfel over zijn recht op bijstand na een anonieme melding dat hij fulltime zou werken bij een bedrijf in België. Na waarnemingen door het college en een gesprek met eiser, waarin hij verklaarde werkzaamheden te verrichten voor zijn broer, heeft het college besloten de uitkering in te trekken. De rechtbank oordeelt dat het college de intrekking van de bijstandsuitkering op goede gronden heeft gedaan, omdat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat de waarnemingen en de verklaringen van eiser voldoende basis bieden voor de intrekking van de bijstandsuitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskostenvergoeding terug.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2824 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.
(gemachtigde: mr. J. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 20 oktober 2022 (primair besluit I) heeft het college eisers bijstandsuitkering vanaf 10 oktober 2022 ingetrokken. Met het besluit van 26 oktober 2022 (primair besluit II) heeft het college eisers bijstandsuitkering over de periode van
1 januari 2022 tot en met 9 oktober 2022 ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 heeft het college eisers bezwaren tegen primair besluit I gegrond verklaard en dit besluit herroepen. Eisers bezwaren tegen primair besluit II heeft het college gegrond verklaard voor zover zij zien op de periode van 1 oktober 2022 tot 9 oktober 2022 en dus de periode van intrekking gewijzigd naar 1 januari 2022 tot 1 oktober 2022. Voor het overige heeft het college eisers bezwaren tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser ontving sinds 17 november 2017 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2.2.
De directe aanleiding voor een onderzoek naar eisers recht op een bijstandsuitkering was een anonieme melding op 20 mei 2022 dat eiser al jaren fulltime werkt bij [bedrijf] in [plaats 2] (België). In de periode van 20 juni 2022 tot 8 september 2022 zijn vervolgens waarnemingen verricht. Daarbij is eiser op 12 juli, 18 juli, 2 augustus,
4 augustus, 30 augustus en 8 september 2022 werkend aangetroffen bij [bedrijf] . Tijdens een gesprek op 3 oktober 2022 tussen eiser en een toezichthouder heeft eiser verklaard al vanaf 1 januari 2022 te helpen in het bedrijf van zijn broer ( [bedrijf] ). Om de omvang van eisers recht op bijstand te kunnen vaststellen, heeft het college hem twee keer verzocht urenverantwoordingsstaten over de maanden januari tot en met september 2022 te overleggen.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van het Team Toezicht Sociaal Domein van 24 oktober 2022.
2.3.
Met primair besluit II heeft het college eisers uitkering ingetrokken over de periode van 1 januari 2022 tot 9 oktober 2022, omdat het recht niet is vast te stellen. Het college overweegt daartoe dat eiser werkzaamheden heeft verricht in de zaak van zijn broer zonder hiervan melding te maken. Het college verwijst verder naar eisers verklaring dat hij deze werkzaamheden al vanaf 1 januari 2022 verricht. Daarnaast overweegt het college dat eiser ondanks herhaald verzoek geen nadere inlichtingen heeft verstrekt.
2.4.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.5.
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering deels gegrond verklaard. Het college overweegt dat eisers bijstandsuitkering ten onrechte is ingetrokken over de periode van 1 oktober 2022 tot
9 oktober 2022, omdat over oktober 2022 geen bewijsstukken bij eiser zijn opgevraagd. Voor wat betreft de periode van 1 januari 2022 tot 1 oktober 2022 handhaaft het college de intrekking van eisers bijstandsuitkering. Het college legt hieraan ten grondslag dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij met ingang van januari 2022 werkzaamheden verricht bij [bedrijf] . Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre eiser verkeert in bijstandsbehoeftige omstandigheden. Omdat eiser geen urenverantwoordingsstaten over de maanden januari tot en met september 2022 heeft overgelegd, heeft het college overwogen dat het recht op bijstand over deze maanden niet (schattenderwijs) kan worden vastgesteld.
Het college baseert zich bij de besluitvorming op het rapport van het Team Toezicht Sociaal Domein van 24 oktober 2022 en in het bijzonder op de onder 2.2. genoemde waarnemingen.
2.5.1.
Het college heeft verder overwogen dat eisers beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet slaagt. Het college overweegt dat de in artikel 53a van de Participatiewet geregelde onderzoeksbevoegdheid in dit geval een toereikende wettelijke grondslag voor de waarnemingen vormt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De inbreuk voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Het college was dus niet gehouden eiser eerst uit te nodigen voor een gesprek alvorens te starten met waarnemingen. De onderzoeksresultaten van de heimelijke waarnemingen mogen dan ook meegenomen worden in het onderzoek.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Bovendien is eiser van mening dat het recht op uitkering wel degelijk kon worden vastgesteld.
Eiser heeft vervolgens zijn beroepsgronden op 12 februari 2024 aangevuld. Eiser is primair van mening dat de waarnemingen niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoen, zodat de gegevens uit de waarnemingen niet gebruikt mogen worden. Gelet op de belastende aard van de waarnemingen had het college eerst een minder belastende methode, zoals het uitnodigen voor een gesprek en het opvragen van bankafschriften, moeten inzetten. Daarnaast gaat het om een vrij groot aantal waarnemingen (achttien) over een vrije lange periode (twaalf weken). De waarnemingen zijn weliswaar vanaf de openbare weg uitgevoerd, maar grepen wel in eisers privésfeer. Bij de waarnemingen bij eisers woning en [bedrijf] is niet alleen gekeken wat er op de openbare weg gebeurde, maar is tevens naar binnen gekeken bij [bedrijf] waar eiser bij verschillende waarnemingen aanwezig was. Bovendien is de rapporteur op 18 juli 2022 naar binnen gegaan en heeft hij een broodje bij eiser besteld en een praatje met hem gemaakt. Dit gaat een stuk verder dan waarnemingen vanaf de openbare weg en brengt ook een zwaardere inbreuk op de privacy van eiser met zich mee.
Vervolgens kan ook de informatie uit het gesprek met eiser op 3 oktober 2022 niet worden gebruikt, omdat deze voortborduurt op de informatie verkregen uit de waarnemingen en als verboden vrucht buiten beschouwing moet worden gelaten. Het gevolg hiervan is dat de stellingen van het college onvoldoende onderbouwd zijn en het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
Subsidiair is eiser van mening dat uit de waarnemingen alleen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de periode vanaf 12 juli 2022 (de eerste waarneming waarbij eiser werd waargenomen in [bedrijf] ). Door het college wordt erkend dat er over de periode vóór 20 juni 2022 (de datum van de eerste heimelijke waarneming) geen gegevens beschikbaar zijn, maar stelt dat op basis van eisers eigen verklaringen het recht op bijstand terecht is ingetrokken. Eiser leidt hieruit af dat het college erkent dat de waarnemingen alleen niet voldoende zijn voor de intrekking van het recht op bijstand.
Eiser is van mening dat, als zijn eigen verklaringen wel gebruikt mogen worden, hieruit niet kan worden afgeleid dat hij vanaf januari 2022 op geld waardeerbare arbeid verrichtte. Eiser stelt dat hij geen betaalde arbeid verrichtte. Hij hielp af en toe in de zaak van zijn broer en ontving hier geen salaris voor. Anders dan het college meent, dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen “helpen” en “werken”. Wat onder “helpen” kan worden verstaan blijkt niet uit het gespreksverslag. Bovendien is hierop niet doorgevraagd door medewerkers van het college. Gelet hierop was het onderzoek onvolledig en kan niet op basis van het gespreksverslag worden geconcludeerd dat eiser heeft gewerkt, althans op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, vanaf januari 2022.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 januari 2022 tot en met
30 september 2022 heeft ingetrokken.
5.1.
Het terugvorderingsbesluit van 14 november 2022 is genomen na de primaire besluiten I en II en ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gaat het bij intrekking van een eerder toegekend recht op bijstand om een belastend besluit. Dit brengt met zich mee dat op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van de bijstand over te gaan.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad [1] .
6.1.
Het college stelt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn op geld waardeerbare werkzaamheden. Hierdoor is eisers recht op bijstand niet is vast te stellen. Dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht baseert het college op de anonieme melding van 20 mei 2022, op waarnemingen en eisers verklaring van 3 oktober 2022.
Primaire beroepsgrond
7. Blijkens het waarnemingsjournaal van 22 september 2022 hebben er over de periode van 20 juni 2022 tot en met 8 september 2022 achttien voornamelijk kortdurende waarnemingen plaatsgevonden op verschillende tijdstippen vanaf de openbare weg bij eisers woning en [bedrijf] . Daarbij zijn elf foto’s genomen. Op zes dagen is waargenomen dat eiser werkzaamheden verrichtte bij [bedrijf] . Op 18 juli 2022 is de waarnemer de horecagelegenheid binnengegaan en heeft een bestelling geplaatst bij eiser.
7.1
Met betrekking tot eisers beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB waarnemingen een inbreuk vormen op het recht op respect voor het privéleven, zoals beschermd op grond van artikel 8 van het EVRM. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of deze inbreuk geoorloofd is, gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM. Daartoe moet beoordeeld worden of de inbreuk bij wet is voorzien, of sprake is van een gerechtvaardigd doel en of de inbreuk noodzakelijk was. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid moet worden bekeken of het gebruik van het onderzoeksmiddel niet onevenredig zwaar is in verhouding tot het daarmee beoogde doel (proportionaliteit) en of dat doel niet met een lichter middel kon worden bereikt (subsidiariteit) [2] .
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven in overeenstemming met het bepaalde in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM. De wettelijke grondslag voor het verrichten van de waarnemingen is gelegen in artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet. De aanleiding tot het verrichten van waarnemingen was een concrete anonieme melding en de waarnemingen dienden een gerechtvaardigde doel, namelijk het tegengaan van misbruik van sociale uitkeringen.
Naar het oordeel van de rechtbank vormden de waarnemingen een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eiser. De gemaakte inbreuk is proportioneel met het te dienen doel. Met de waarnemingen kon niet een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van eiser worden verkregen. De waarnemingen hebben plaatsgevonden vanaf de openbare weg, over een beperkte periode en voor een betrekkelijk korte duur. In een periode van ongeveer twaalf weken hebben er namelijk op achttien dagen waarnemingen plaatsgevonden, maar deze vonden plaats vanaf de openbare weg. De waarnemingen bij de woning van eiser hadden enkel tot doel vast te stellen of zijn auto daar geparkeerd stond. Als dat het geval was, werd – zo begrijpt de rechtbank – aangenomen dat eiser thuis was en reed de betreffende waarnemer niet door naar [bedrijf] in [plaats 2] . De waarnemingen zagen verder niet op de handelingen van eiser in en/of rondom zijn woning. De waarnemingen in [plaats 2] hadden tot doel om vast te stellen of eiser aanwezig was bij [bedrijf] en welke werkzaamheden hij daar verrichtte. Bij de waarnemingen is alleen gebruik gemaakt van een fototoestel. De daarmee gemaakte foto’s betreffen grotendeels slechts foto’s van eisers auto. Dat er eenmalig een waarnemer de horecazaak is binnengegaan (op 18 juli 2022), is naar het oordeel van de rechtbank evenmin disproportioneel. Het betreft niet de woning van eiser, maar een voor het publiek toegankelijk lokaal waar eiser aan het werk was. De waarnemer heeft daarbij niet anders gehandeld dan een normale klant.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college terecht heeft overwogen dat niet eerst met andere onderzoeksmiddelen kon worden volstaan. Tijdens het gesprek op
3 oktober 2022 heeft eiser tegenover de toezichthouder aanvankelijk ontkend dat hij werkzaamheden verrichtte. Pas nadat hem was verteld dat er waarnemingen waren verricht bij het adres waar hij werkzaamheden zou verrichten, heeft eiser verklaard dat hij meestal in het weekend en aan het eind van de maand in de horecazaak is. Uit de waarnemingen blijkt echter dat eiser ook toen niet volledig naar waarheid verklaarde. Immers, ook op meerdere doordeweekse dagen en op dagen in het begin en midden van de maand is waargenomen dat eiser werkzaamheden verrichtte. Bovendien waren de waarnemingen waarschijnlijk niet meer zinvol geweest als er eerst bankafschriften waren opgevraagd en/of er eerst een gesprek met eiser had plaatsgevonden. Dat blijkt ook wel uit de opmerking van eiser tijdens het gesprek dat hij zijn broer niet meer zal gaan helpen, omdat de toezichthouder heeft gezegd dat dat niet mag. Uit bankafschriften is in dit geval verder de feitelijke situatie niet af te leiden.
Dit betekent dat het college de waarnemingen en eisers verklaringen hierover aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Subsidiaire beroepsgronden
8. Blijkens het gespreksverslag van 3 oktober 2022 heeft eiser het volgende verklaard over het al dan niet verrichten van werkzaamheden:

V: Verricht u werkzaamheden? Op uw inkomstenverklaring geeft u aan niet werkzaam te zijn.
A: Nee, ik verricht geen werkzaamheden. Alleen dat ik af en toe reclame maak op mijn Social media, zoals ik ook voor deze behandeling heb gedaan.
V: Wij hebben een anonieme melding ontvangen dat u werkzaamheden zou verrichten naast uw uitkering. Wat kunt u daarop zeggen?
A: Als ik werkzaamheden zou verrichten zou ik in een betere situatie dan waar ik nu in zou zitten.
V: Wij vragen u nogmaals: verricht u werkzaamheden? Zo ja, vanaf wanneer en hoe veel/vaak?
A: Nee, ik verricht geen werkzaamheden.
V: Wij hebben waarnemingen verricht bij het adres waar u werkzaamheden zou verrichten, wat denkt u dat wij gezien hebben?
A: Ik werk niet. Ik denk dat jullie mij hebben kunnen zien bij de zaak van mijn broer dat is in [plaats 3] . Ik maak hier eten voor mezelf. Ik eet hier ook regelmatig. Mijn broer heeft de zaak met drie compagnons en geeft aan dat hij mij iets kan bieden van werk als hij geen compagnons meer heeft. Ik heb ook geen zin om daar te gaan staan. Ik ben bang dat als ik dat weiger dat ik dan niks meer heb en dat hij me laat vallen.
V: Hoe vaak ben je in de zaak?
A: Dat weet ik niet dat is meestal in het weekend. Ik kan hier ook eten en dat kost me dan niks. Het is vaak als ik geen geld meer heb dat ik hem dan ga helpen. Dit is vaak aan het eind van de maand. Ik neem hier dan ook wel is frisdrank vanuit de zaak mee naar huis.
V: Hoe lang help je je broer al in de zaak?
A: Vanaf januari 2022.
V: U dient aan ons aan te geven hoe lang u de werkzaamheden al verricht en hoeveel uren en van hoe laat tot hoe laat, kunt u ons dat nu aangeven? Zo nee, heeft het nut om dit nog op te vragen middels brief?
A: Nee, dat zou ik niet kunnen. Ik ga nog steeds daar naar toe als ik eten nodig heb. Ik maak daar dan ook misbruik van. Als mijn broer belt om te komen helpen in de zaak dan doe ik dat niet, omdat jullie mij nu vertellen dat ik dat niet mag. Als hij me vorige week had gebeld om te komen helpen in de zaak dan had ik dat wel gedaan.
V: Zou u kunnen aantonen hoe lang je werkzaamheden verricht en hoeveel uren en van hoe laat tot hoe laat?
A: Ik zou dat niet kunnen aantonen. Ik houdt dat niet bij. Ik weet niet wanneer ik daar ben geweest en ik ben daar soms 6 uur en soms 3 uur of soms 4 uur. Het heeft geen nut om een brief te sturen.’
8.1.
Eiser heeft gesteld dat er niet vanaf 1 januari 2022 kan worden vastgesteld dat hij geen recht meer heeft op bijstand, omdat de waarnemingen pas hebben plaatsgevonden vanaf 20 juni 2022. Het college overweegt dat op basis van eisers verklaringen zijn recht op bijstand met ingang van 1 januari 2022 terecht is ingetrokken. Eiser heeft namelijk tijdens het gesprek op 3 oktober 2022 verklaard al vanaf 1 januari 2022 werkzaamheden te verrichten voor [bedrijf] . Eiser heeft deze verklaringen bestreden.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB geldt in het algemeen dat van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring mag worden uitgegaan en dat een latere intrekking of ontkenning van de verklaring weinig betekenis heeft [3] . Eiser heeft het gespreksverslag ondertekend, waarbij hij heeft verklaard dat hij de vragen naar waarheid heeft beantwoord en dat hij de vragen goed heeft begrepen. Ook heeft eiser geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om wijzigingen aan te brengen. Ondanks dat eiser stelt het gesprek te hebben opgenomen, wenst hij niet de geluidsopname te overleggen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard de geluidsopname te hebben beluisterd, maar dat hij daar niets concreets uit kon opmaken en dat hij weinig kan zeggen over het verslag. Eiser heeft dan ook niet met aantoonbare en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat de weergave van zijn verklaringen in het gespreksverslag onjuist is. De rechtbank gaat dan ook uit van eisers verklaringen zoals die zijn neergelegd in het gespreksverslag.
8.3.
Uit het gespreksverslag blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij zijn broer helpt vanaf januari 2022. In de twee direct daaraan voorafgaande antwoorden heeft eiser omschreven hoe dat “helpen” er in de praktijk aan toe ging. Weliswaar beschouwt eiser dit zelf niet als werken – in hoeverre dit gekwalificeerd dient te worden als op geld waardeerbare werkzaamheden komt hierna aan de orde – maar het college mocht hieruit concluderen dat de feitelijke gang van zaken zich op de beschreven wijze voordeed vanaf januari 2022.
Is sprake van op geld waardeerbare werkzaamheden?
9. Volgens eiser dient er onderscheid te worden gemaakt tussen “helpen” en “werken”. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB spelen bij de vraag of sprake is van op geld waardeerbare activiteiten de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht geen rol. Verder volgt uit deze rechtspraak dat niet van belang is of uit deze werkzaamheden inkomsten worden genoten [4] .
9.1.
Op grond van eveneens vaste rechtspraak van de CRvB veronderstelt de aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een werkplek dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het is dan aan betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken [5] .
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, op basis van eisers verklaringen en de waarnemingen, op goede gronden overwogen dat eiser van januari 2022 tot en met september 2022 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Uit de waarnemingen blijkt namelijk dat eiser op verschillende dagen tijdens openingstijden aanwezig was bij [bedrijf] en hij daar werkzaam was achter de pizzaoven, grill en toonbank. Bovendien heeft een waarnemer tijdens een van de waarnemingen een broodje besteld bij eiser, eiser heeft vervolgens de betaling aangenomen en het broodje en een pizza bereid. Ook vertelde eiser dat hij tot 22.00 uur moest werken en de volgende dag vrij zou zijn. Dit veronderstelt dat eiser ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden?
10. Door het college niet op de hoogte te stellen van deze werkzaamheden heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat, als wel aan de inlichtingenplicht was voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan. Eiser heeft desgevraagd geen urenverantwoordingsstaten overgelegd. Eiser heeft ook verklaard niet te kunnen aantonen hoeveel hij heeft gewerkt. Het college was daarom gehouden de bijstand van eiser over de periode in geding van 1 januari 2022 tot
1 oktober 2022 in te trekken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 53a
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3724.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:153.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:957.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:578.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2364.