ECLI:NL:CRVB:2014:957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellante ontving sinds 13 november 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd beschuldigd van het niet melden van een gezamenlijke huishouding met een medebewoner, aangeduid als B. De Sociale Recherche had een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante na een melding dat zij samenwoonde met B. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstandsuitkering over een periode van meer dan drie jaar en een terugvordering van een aanzienlijk bedrag.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep betwistte appellante de conclusies van het college en de rechtbank, en voerde aan dat de verklaringen die zij had afgelegd onder druk waren verkregen. De Raad oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende basis boden voor de conclusie dat appellante en B een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad hechtte veel waarde aan de verklaringen van appellante en B, die bevestigden dat zij samenwoonden en zorg voor elkaar droegen.
De Raad concludeerde dat het college terecht had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van de WWB. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.