In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 28 maart 2023 voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser op 29 maart 2024 verweerder in gebreke heeft gesteld. Aangezien er na de ingebrekestelling van twee weken nog steeds geen besluit is genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank legt verweerder een termijn op van zes weken na verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken. Dit is gebaseerd op de overweging dat verweerder rekening moet houden met het aantal aanvragen dat behandeld moet worden. Daarnaast wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, waardoor eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De proceskostenvergoeding bedraagt € 437,50, aangezien de zaak enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.