ECLI:NL:RBROT:2024:7458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/8256
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen over aanvraag aanvullende compensatie werkelijke schade in het kader van hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen het niet-tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen met betrekking tot haar aanvraag om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Eiseres, een gedupeerde ouder, heeft op 21 november 2022 een aanvraag ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) omdat zij meent dat de door haar geleden schade hoger is dan de compensatie die door de Dienst Toeslagen is toegekend. De CWS heeft op 10 juli 2023 aangegeven uiterlijk op 20 november 2023 te beslissen, maar eiseres heeft op 13 december 2023 een beroep wegens niet-tijdig beslissen ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat er geen besluit is genomen door de Dienst Toeslagen.

De rechtbank oordeelt dat, gezien de omvang van de hersteloperatie toeslagen, sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen binnen zes weken na de uitspraak een besluit moet nemen over de werkelijke schade. Tevens wordt een dwangsom van € 50,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank veroordeelt de Dienst Toeslagen ook tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige besluitvorming in het kader van de hersteloperatie toeslagen en de gevolgen van het niet tijdig beslissen voor gedupeerden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/8256

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. A.T. Tilburg),
en

Dienst Toeslagen,

(gemachtigde: [naam 1])

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep niet-tijdig beslissen met betrekking tot een aanvraag om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in het kader van de hersteloperatie toeslagen.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft op 24 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft bij brief van 7 juni 2024 vragen aan Dienst Toeslagen gesteld.
1.3.
Dienst Toeslagen heeft op 21 juni 2024 de vragen beantwoord en aanvullende stukken gestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van Dienst Toeslagen die werd bijgestaan door mr. M. Hatite.
Tevens was als informant aanwezig [naam 2], stafjurist bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).

Overwegingen

2. Eiseres is een gedupeerde ouder in het kader van de toeslagenaffaire. Zij heeft Dienst Toeslagen verzocht om een integrale herbeoordeling van haar situatie. In het kader van de integrale herbeoordeling zijn ten aanzien van eiseres op 6 juni 2022 drie besluiten genomen:
-in het besluit met kenmerk [kenmerk 1], betreffende de toeslagjaren 2005, 2007 en 2009 wordt de aan eiseres toekomende compensatie vastgesteld op € 45.496,-;
-in het besluit met kenmerk [kenmerk 2], betreffende de toeslagjaren 2006, 2010 en 2011 wordt het verzoek om compensatie afgewezen;
-in het besluit met kenmerk [kenmerk 3], betreffende de toeslagjaren 2006, 2010, 2011 wordt de compensatie afgewezen.
Tevens is bij besluit van 3 augustus 2022, kenmerk [kenmerk 4], de tegemoetkoming voor opzet/grove schuld vastgesteld op € 1.045,-.
Tegen deze besluiten is door eiseres geen bezwaar gemaakt.
3. Eiseres heeft zich op 21 november 2022 gemeld bij de CWS omdat eiseres meent dat de door haar werkelijk geleden schade hoger is dan de door Dienst Toeslagen toegekende compensatie. De CWS heeft deze aanvraag in behandeling genomen. Op
10 juli 2023 heeft de CWS eiseres bericht dat zij uiterlijk op 20 november 2023 over het verzoek zal hebben beslist. Op 21 november 2023 heeft eiseres Dienst Toeslagen in gebreke gesteld. Eiseres heeft op 13 december 2023 een beroep niet-tijdig-beslissen ingediend. Met een besluit van 24 januari 2024 heeft Dienst Toeslagen een dwangsom van € 1.442,- toegekend.
4. In artikel 2.1, derde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is bepaald dat aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade wordt toegekend.
5. Uit bovengenoemde bepaling volgt dat een aanvraag bij de CWS kan worden gedaan nadat verweerder een besluit heeft genomen over de integrale beoordeling. Uit voorlichting van de overheid volgt evenwel dat er een aanvraag bij de CWS kan worden ingediend na een ‘definitieve’ compensatiebeschikking. De rechtbank heeft Dienst Toeslagen gevraagd om de gang van zaken bij aanvragen werkelijke schade nader toe te lichten en daarbij in te gaan op de vraag wanneer de aanvraag door CWS precies in behandeling wordt genomen, en of er pas een besluit door de CWS wordt genomen nadat er een beslissing op een eventueel bezwaar is genomen inzake de herbeoordeling. Dienst Toeslagen heeft deze vragen beantwoord. In het belang van de rechtsontwikkeling en de voorlichting van andere betrokkenen dan de partijen in deze zaak zijn de antwoorden op deze vragen door Dienst Toeslagen -voor zover van belang- aangehecht in een bijlage bij deze uitspraak.
6. Niet in geschil is dat de beslistermijn voor de aanvraag is overschreden. Ter zitting is toegelicht dat de hoorzitting bij de CWS op 1 maart 2024 heeft plaatsgevonden. De advisering door de CWS heeft vertraging opgelopen in verband met het invoeren van nieuw schadevergoedingsbeleid door de CWS. Eiseres heeft Dienst Toeslagen in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door Dienst Toeslagen zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet gebleken is dat Dienst Toeslagen alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
7. Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Dienst Toeslagen moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een besluit over de werkelijke schade bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat Dienst Toeslagen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit over de werkelijke schade moet bekendmaken.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat Dienst Toeslagen een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 15 juli 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:6560).
9.
Omdat het beroep gegrond is, moet Dienst Toeslagen het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt Dienst Toeslagen verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784, en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt Dienst Toeslagen op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit bekend te maken op de aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade;
  • bepaalt dat Dienst Toeslagen aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan mr. A.J. van Spengen, voorzitter, en mr. N. Boonstra en
mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2024.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: beantwoording van de vragen door Dienst Toeslagen

Vraag:
Wat is de gang van zaken bij Dienst Toeslagen bij CWS-aanvragen? Wordt er
bijvoorbeeld pas een CWS-besluit genomen nadat er een besluit op bezwaar is genomen inzake de herbeoordeling?
Antwoord:
“Uit het wettelijke stelsel vloeit voort dat een compensatiebeschikking niet in rechte onaantastbaar hoeft te zijn, voordat er een aanvraag werkelijke schade kan worden ingediend.Dat laat onverlet dat er in sommige gevallen wel aanleiding kan bestaan de uitkomst van het bezwaar tegen de definitieve compensatiebeschikking af te wachten. Dat ligt aan de aard van het bezwaar. Wanneer het bezwaar alleen gericht is tegen de hoogte van de compensatiebeschikking, kan het proces bij Commissie Werkelijke Schade blijven lopen. De omvang van het geding richt zich dan niet op de schadejaren, maar enkel op de hoogte van de compensatie. Vanwege het reformatio in peius-beginsel kan het bedrag nooit lager worden. Wanneer het bedrag hoger wordt in bezwaar, kan hiermee rekening worden gehouden in het advies van CWS (en vervolgens in de beschikking). Wanneer de beschikking inzake de werkelijke schade er eerder is dan de uitkomst van het bezwaar tegen de integrale beoordeling, kan hiermee rekening gehouden worden in de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit waarmee de werkelijke schade wordt vastgesteld.
Wanneer het bezwaar tegen de integrale beoordeling (mede) is gericht tegen afgewezen KOT jaren, wordt de behandeling van het verzoek bij Commissie Werkelijke Schade waar mogelijk aangehouden in afwachting van de uitkomst van het bezwaar. Dit omdat onduidelijk is wat de omvang van het geding is en welke schadejaren betrokken dienen te worden. Dit kan van invloed zijn op de beoordeling van een bepaalde schadepost, maar ook voor schadeposten die onderling met elkaar verband houden. Vanwege deze samenhang verdient het niet de voorkeur om dit los van elkaar op andere momenten te beoordelen.
Wanneer er beroep wegens niet tijdig beslissen wordt ingesteld in een zaak van Commissie
Werkelijke Schade waarbij ook bezwaar tegen afgewezen jaren is gemaakt, wordt dit bezwaar niet afgewacht. In dat geval wordt ervoor gekozen de zaak zo snel mogelijk af te ronden. Dit brengt wel risico’s mee voor de compleetheid van de afgeronde zaak, omdat kan blijken dat een deel van de werkelijke schade niet is meegenomen en mogelijk later alsnog moet worden beoordeeld in een aparte procedure. Er bestaat altijd de gelegenheid om een dergelijke aanvraag in te dienen tot zes maanden na het onherroepelijk worden van de compensatie- of OG/s-beschikking (artikel 6.1,derde lid, Wht).”
Vraag:
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wht bepaalt dat op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1,
derde lid, van de Wht, de Belastingdienst/Toeslagen binnen een termijn van zes maanden na
ontvangst van de aanvraag beslist. Deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. Waar kan de aanvrager lezen of de termijn is verlengd of niet? Of moet dat worden gelezen in de zin: ‘Het proces bij de CWS duurt enkele maanden, daarna neemt UHT nog een beslissing. Al met al kan het 12 maanden duren voor u een beschikking van het UHT ontvangt.’
Antwoord:
“Commissie Werkelijke Schade adviseert ons als onafhankelijke deskundige in de zin van de Awb over de werkelijke schade die de ouder heeft geleden en welke aanvullende schadevergoeding (aanvullend op wat de ouder al heeft ontvangen van ons ingevolge de Catshuisregeling en de integrale beoordeling) op zijn plaats is. Onze beslistermijn is in beginsel zes maanden en kan eenmalig worden verlengd met zes maanden. Dit dient voor het aflopen van de eerste zes maandentermijn schriftelijk aan de ouder te worden medegedeeld. Het hele proces, dus zowel de advisering als ook onze beschikking die wij op basis van dat advies geven, dient binnen deze wettelijke beslistermijn plaats te vinden. Helaas is gebleken dat door de lange wachtrij die er op dit moment is bij Commissie Werkelijke Schade als gevolg van de grote hoeveelheid verzoeken die zijn ingediend en de complexiteit van de materie, deze wettelijke beslistermijn in de praktijk niet haalbaar is. Dit is ook in de rechtspraak bevestigd.Daarom ligt er nu een voorstel om deze wettelijke beslistermijn te verlengen een beslistermijn van 12 maanden, die eenmaal met maximaal twaalf maanden kan worden verlengd (TK 2023-2024, 36577, nr. 2, onderdeel S). Ondertussen is ook Commissie Werkelijke Schade bezig om het proces en beleid te optimaliseren zodat verzoeken naar verwachting sneller kunnen worden afgedaan dan tot nu toe het geval is geweest. Dit tezamen met de verlenging van de wettelijke beslistermijn zou er toe moeten leiden dat ouders sneller worden geholpen en er minder beroepen wegens niet tijdig beslissen aanhangig worden gemaakt. De tijd die nu vaak in de beroepen wegen niet tijdig beslissen moet worden gestoken (deze zaken worden door Commissie Werkelijke Schade met voorrang opgepakt), zorgt ervoor dat andere ouders (nog) langer moeten wachten.”