ECLI:NL:RBZWB:2024:6642

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/02/423725 / KG ZA 24-300(E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Europees conservatoir bankbeslag in kort geding tussen REA WOHNEN GMBH en CROWD REAL ESTATE B.V.

In deze zaak, die op 5 september 2024 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding waarin REA WOHNEN GMBH (hierna: REA) de intrekking van drie Europese conservatoire bankbeslagen vordert die door CROWD REAL ESTATE B.V. (hierna: CRE) zijn gelegd. De procedure is gestart naar aanleiding van een bodemprocedure waarin CRE een bedrag van € 1.150.000,00 aan bemiddelingsvergoeding vorderde van REA. REA heeft in de hoofdzaak verweer gevoerd en de vordering van CRE is in een vonnis van 8 mei 2024 afgewezen. REA stelt dat op grond van artikel 33 lid 1 sub f van de EAPO-Verordening het conservatoir beslag moet worden ingetrokken, nu de vordering van CRE is afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van REA ontvankelijk zijn en dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de intrekking van de bevelen tot conservatoir beslag moet worden toegewezen, omdat de vorderingen van CRE in de bodemprocedure zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van Stichting Derdengelden tot tussenkomst in het geschil niet kan worden toegewezen, omdat zij geen eigen vordering heeft geformuleerd.

In reconventie heeft CRE vorderingen ingesteld die zijn afgewezen, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de gestelde zekerheid niet kan worden vrijgegeven. De proceskosten zijn toegewezen aan REA, die grotendeels in het gelijk is gesteld. De rechtbank heeft de intrekking van de drie bevelen gelast en de griffier opgedragen om de bevoegde Duitse autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/423725 / KG ZA 24-300
Vonnis in kort geding van 5 september 2024
in de zaak van
REA WOHNEN GMBH,
te Pullach im Isartal (Duitsland),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: REA,
advocaat: mr. I.I. van Tuyll van Serooskerken,
tegen
CROWD REAL ESTATE B.V.,
te Breda,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: CRE,
advocaat: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt,
en
STICHING DERDENGELDEN LAWWISE,
te Breda,
eiseres in het incident tot tussenkomst, althans voeging,
hierna te noemen: Stichting Derdengelden,
advocaat: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 augustus 2024, met producties genummerd 1 tot en met 13,
- de akte overlegging productie van de zijde van REA, met productie 14,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties genummerd 1 tot en met 25,
- de incidentele conclusie tot tussenkomst althans voeging van Stichting Derdengelden Lawwise ex artikel 217 Rv,
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024,
- de spreekaantekeningen van REA,
- de pleitaantekeningen van CRE.
2. De feiten
2.1.
Op 29 maart 2023 is REA door CRE gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank met zaaknummer C/02/410153 / HA ZA 23-299 (hierna: de hoofdzaak). CRE vorderde in deze zaak betaling van een bedrag van € 1.150.000,00 aan bemiddelingsvergoeding voor het organiseren van financiering voor REA.
2.2.
Op 19 juli 2023 heeft REA een conclusie van antwoord ingediend in de hoofdzaak, waarin zij concludeert tot afwijzing van de vordering van REA. Op dezelfde dag heeft CRE een verzoek ingediend tot verstrekking van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen ten laste van REA.
2.3.
Op 31 juli 2023 is het bevel tot Europees conservatoir bankbeslag afgegeven door de voorzieningenrechter van deze rechtbank (C/02/412000 / KG RK 23-519), hierna: het Eerste Bevel. Op of omstreeks 4 augustus 2023 is het conservatoir beslag gelegd onder Aareal Bank AG (hierna: Aareal) op de rekening van REA.
2.4.
Op 12 september 2023 heeft CRE opnieuw een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank tot het leggen van Europees conservatoir bankbeslag. Dit bevel is op 14 september 2023 afgegeven (C/02/413741/KG RK / 23-625), hierna: het Tweede Bevel. Daarnaast is er op 11 oktober 2023 een derde verzoek ingediend, welk bevel op 17 oktober 2023 is afgegeven door de voorzieningenrechter van deze rechtbank (C/02/414798 / KG RK 23-685), hierna: het Derde Bevel.
2.5.
Op 4 oktober 2023 heeft REA een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van het Eerste Bevel. Bij beschikking van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank overwogen dat de procedure ten onrechte als verzoekschriftprocedure is ingeleid en bevolen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in kort geding.
2.6.
Op 20 december 2023 heeft REA door middel van een incident in de hoofdzaak gevorderd om het Eerste, Tweede en Derde Bevel in te trekken. Bij vonnis in het incident van 6 maart 2024 heeft de rechtbank overwogen dat een dergelijke vordering bij de voorzieningenrechter ingediend dient te worden en zich onbevoegd verklaard.
2.7.
Bij vonnis van 8 mei 2024 heeft de rechtbank alle vorderingen van CRE in de hoofdzaak afgewezen.
2.8.
Op 7 juni 2024 heeft CRE hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil en de beoordeling in het incident

Tussenkomst
3.1.
Stichting Derdengelden LawWise (hierna: Stichting Derdengelden) vordert tussenkomst in het geschil tussen CRE en REA, althans toe te staan dat zij zich voegt aan de zijde van CRE, met veroordeling van REA in de kosten van het incident.
3.2.
Stichting Derdengelden legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Op last van de voorzieningenrechter is op 26 juli 2023 door CRE een bedrag gestort van
€ 345.000,00. Dit bedrag is de zekerheidstelling voor de door CRE ten laste van REA gelegde Europese conservatoire bankbeslagen. Of, en op welke voorwaarden, Stichting Derdengelden dit bedrag aan CRE mag terugstorten of dat het bedrag in depot moet blijven staan is haar onduidelijk. CRE en REA leggen hierover tegenovergestelde instructies af, hetgeen nadelige gevolgen kan hebben, in de vorm van aansprakelijkstellingen, voor Stichting Derdengelden. Stichting Derdengelden wenst, en stelt belang te hebben bij, duidelijkheid op dit punt.
3.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de arresten van het Hof ’s-Hertogenbosch [1] en het Hof Arnhem-Leeuwarden [2] volgt dat een partij op de voet van artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in een aanhangig geding kan vorderen tussen te komen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- zij stelt een eigen vordering in tegen een of meerdere partijen; en
- zij heeft voldoende belang zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij in de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden.
Daarnaast geldt dat toewijzing van een vordering tot tussenkomst niet in strijd mag zijn met de goede procesorde. [3]
3.4.
De voor tussenkomst vereiste eigen vordering heeft Stichting Derdengelden niet in haar incidentele conclusie geformuleerd. Stichting Derdengelden heeft deze vordering, aan het einde van de zitting, (alsnog) geformuleerd bij akte formulering eis, waartegen REA bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter acht het formuleren van de voor tussenkomst vereiste vordering in een zodanig laat stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde en honoreert het bezwaar van REA. De akte formulering eis maakt daarom geen onderdeel uit van het procesdossier. De gevorderde tussenkomst zal, vanwege het ontbreken van een eigen vordering, worden afgewezen.
Voeging
3.5.
Ten aanzien van de gevorderde voeging aan de zijde van CRE overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van artikel 217 Rv ieder, die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangige procedure, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van een belang bij voeging is volgens vaste rechtspraak voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde een derde zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- of afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. [4]
3.6.
Het belang bij voeging dat Stichting Derdengelden heeft aangevoerd is duidelijkheid over de zekerheidstelling en het voorkomen van tegenstrijdige instructies en aansprakelijkstellingen van (beide) partijen. Dat daar op dit moment sprake van is, is een gevolg van de huidige standpunten van partijen. Beoordeling van de vorderingen van REA en CRE zal tot duidelijkheid leiden over de zekerheidstelling. De vraag is of de Stichting Derdengelden een nadelig gevolg zal ondervinden van het vonnis, als na beoordeling die duidelijkheid er is maar ongunstig uitpakt voor CRE. Alleen dan heeft zij belang bij voeging aan de zijde van CRE. Dat heeft de Stichting Derdengelden onvoldoende gesteld. De conclusie is dat Stichting Derdengelden onvoldoende belang heeft bij de gevorderde voeging, zodat deze eveneens zal worden afgewezen.
Proceskosten
3.7.
Stichting Derdengelden is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van dit incident betalen. De proceskosten van REA worden begroot op € 614,00 aan salaris advocaat. De proceskosten van CRE worden begroot op nihil, nu zij geen verweer heeft gevoerd tegen de incidentele vordering.

4.Het geschil in conventie

4.1.
REA vordert in conventie – samengevat – primair om (i) het Eerste, Tweede en Derde bevel, althans ieder bevel, op grond waarvan CRE conservatoir beslag ten laste van REA heeft gelegd of nog zal kunnen leggen, in te trekken, om (ii) CRE, op straffe van een dwangsom, te bevelen bewijs te leveren dat haar zekerheid van € 345.000,00 op 1 augustus 2024 op de derdengeldenrekening van haar advocaat staat, (iii) CRE, op straffe van een dwangsom, te verbieden om verdere beslagen te leggen op grond van ieder bevel op grond waarvan CRE conservatoir beslag ten laste van REA kan leggen, (iv) CRE, op straffe van een dwangsom, te verbieden uit hoofde van hetzelfde feitencomplex als de bodemprocedure nieuwe beslagen te leggen en CRE te veroordelen in de integrale proceskosten.
4.2.
REA legt aan de vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
i. De vordering is in het bodemgeschil afgewezen, zodat op grond van artikel 33 lid 1 sub f EAPO-Vo het bevel moet worden ingetrokken.
ii. Er is geen, althans onvoldoende, bewijs voor de waarschijnlijke gegrondverklaring van de vordering, zodat het bevel op grond van artikel 33 lid 1 sub a jo. artikel 7 lid 2 EAPO-Vo moet worden ingetrokken.
iii. Er is geen, althans onvoldoende, bewijs voor dringende behoefte aan een bewarende maatregel, zodat het bevel op grond van artikel 33 lid 1 sub a jo. art. 7 lid 1 EAPO-Vo moet worden ingetrokken.
iv. De stukken zijn niet tijdig betekend, zodat het bevel op grond van artikel 33 lid 1 sub b EAPO-Vo moet worden ingetrokken.
v. De stukken zijn niet in het Duits vertaald, zodat het bevel op grond van artikel 33 lid 1 sub c EAPO-Vo moet worden ingetrokken.
vi. Er is geen, althans onvoldoende, zekerheid gesteld, zodat het bevel op grond van artikel 33 lid 2 EAPO-Vo moet worden ingetrokken.
4.3.
CRE voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van REA, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van REA, met veroordeling van REA in de integrale kosten van deze procedure. Op het verweer van CRE en de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
CRE voert een aantal formele verweren aan, die eerst beoordeeld zullen moeten worden. Zo stelt CRE dat deze procedure niet bij dagvaarding maar bij verzoekschrift ingeleid had moeten worden. Voorts stelt zij dat er geen sprake is van een spoedeisend belang en ook ieder feitelijk belang bij de vorderingen van REA ontbreekt. Tot slot stelt CRE dat REA handelt in strijd met artikel 21 Rv en misbruik maakt van recht. CRE was immers bereid om de beslagen op te heffen, indien REA zou meewerken aan de vrijgave van het daartegenover staande bedrag aan zekerheid. Nu REA hier niet aan wilde meewerken, zonder enige beweerdelijke door de beslagen geleden schade inzichtelijk te maken, heeft zij zelf deze impasse doen ontstaan. Dit had REA moeten vermelden in de dagvaarding, aldus CRE.
5.2.
Zoals al eerder is overwogen door de voorzieningenrechter in de beschikking van 17 oktober 2023 en door deze rechtbank in het incidentele vonnis van 8 mei 2024, dient op grond van artikel 6, lid 2 jo. artikel 12 lid 2 van de Uitvoeringswet (verordening Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen) de intrekking van een bevel te worden ingesteld door middel van een dagvaardingsprocedure bij de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter acht zich dan ook bevoegd om van de vorderingen van REA kennis te nemen. Dit maakt ook dat het spoedeisend belang bij deze vorderingen een gegeven is, dit volgt uit deze bevoegdheidsbepaling en de aard van de zaak. Partijen hebben, na afloop van de hoofdzaak, gecorrespondeerd maar geen overeenstemming bereikt over het opheffen van het beslag. REA hoefde de (mislukte) schikkingsonderhandelingen niet te vermelden in de dagvaarding, omdat dit geen feiten zijn die voor de beslissing van belang zijn in de zin van artikel 21 Rv. Nu REA meent dat er een grond is voor intrekking van de beslagbevelen, kan van haar niet verlangd worden om het beslag op haar rekening te blijven dulden of tegen haar wil akkoord te gaan met door CRE gestelde voorwaarden. Zij heeft het recht om deze vordering in te stellen en daar ook belang bij. Van misbruik van recht of het ontbreken van enig feitelijk belang is dan ook geen sprake.
5.3.
Nu REA ontvankelijk is in haar vorderingen en de voorzieningenrechter bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen, zal worden overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling hiervan.
Intrekking bevelen
5.4.
Het Europees bankbeslag is geregeld in de Verordening (EU) Nr. 655/2014 van 15 mei 2014 (hierna EAPO-Vo) en voorts in de Uitvoeringswet.
5.5.
Het materiële toetsingskader bij de vraag of de Europese bankbeslag moet worden ingetrokken of gewijzigd, is geregeld in de artikelen 33, 34 en 35 van de EAPO-Vo. REA doet een beroep op artikel 33 EAPO-Vo.
5.6.
Artikel 33 lid 1 sub f EAPO-Vo bepaalt dat het bevel tot conservatoir Europees bankbeslag, op verzoek van de schuldenaar, wordt ingetrokken door het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst op grond van het feit dat de vordering waarvan de schuldeiser de inning door middel van het bevel wilde beschermen, bij een rechterlijke beslissing over het bodemgeschil is afgewezen.
5.7.
Uit de tekst van dit artikel blijkt niet dat het moet gaan om een definitieve beslissing, in die zin dat het beslag moet blijven liggen hangende het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank in het bodemgeschil, zoals wordt betoogd door CRE. Artikel 33 EAPO-Vo spreekt over een rechterlijke beslissing over het bodemgeschil. Onder ‘rechterlijke beslissing’ wordt elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming verstaan. [5] Een ‘bodemgeschil’ betreft elke procedure tot het verkrijgen van een uitvoerbare titel betreffende de onderliggende vordering. [6] Hieruit volgt dat volgens de Verordening ‘de rechterlijke beslissing in een bodemgeschil’ geen in kracht van gewijsde gegaan vonnis hoeft te zijn. Omdat de vorderingen van CRE, waarvoor zij de bevelen heeft verzocht en de beslagen heeft gelegd, in het vonnis van 8 mei 2024 zijn afgewezen, is voldaan aan artikel 33 lid 1 sub f EAPO-Vo. Dan moeten de bevelen worden ingetrokken en is geen plaats voor een belangenafweging. De vordering tot intrekking van de drie gegeven bevelen zal op grond van dit artikel worden toegewezen.
5.8.
Niet gesteld en niet gebleken is dat CRE op grond van een ander bevel dan de drie hiervoor genoemde bevelen Europees conservatoir bankbeslag heeft gelegd of nog zou kunnen leggen, zodat de gevorderde intrekking daarvan zal worden afgewezen.
Bewijslevering van zekerheidstelling
5.9.
Naast de intrekking vordert REA CRE te bevelen om bewijs te leveren dat haar zekerheid van € 345.000,00 op de derdengeldenrekening van haar advocaat staat.
5.10.
Wat de grondslag van deze vordering is, heeft REA niet duidelijk gemaakt. CRE heeft, in het kader van het door haar gevoerde verweer in de conclusie van antwoord in het incident in de bodemzaak, reeds aangetoond dat er zekerheid is gesteld. Dit is niet betwist door REA. De voorstellen, voorafgaand aan de zitting, van CRE waarin ook vrijgave van de zekerheid is besproken, leveren onvoldoende grond op om bewijs te vorderen dat het bedrag aan zekerheid ook op 1 augustus 2024 nog op de derdengeldenrekening stond. Deze voorstellen zijn immers gedaan om te bekijken of buiten rechte tot overeenstemming gekomen zou kunnen worden. Dat de zekerheid (inmiddels) is vrijgegeven is niet aannemelijk gemaakt en ook niet waarschijnlijk gelet op de tuchtrechtelijke consequenties die verbonden zijn aan het zonder deugdelijke grond vrijgeven van zekerheid. De vordering tot het leveren van bewijs zal dan ook worden afgewezen. Het subsidiair gevorderde bevel om een andere vorm van zekerheid te stellen en daarvan bewijs te verstrekken zal, gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van het primair gevorderde, eveneens worden afgewezen.
Verbod leggen verdere beslagen
5.11.
Tot slot vordert REA CRE te verbieden om verdere beslagen te leggen op grond van de drie bevelen en evenmin op grond van ieder ander bevel voor dezelfde vordering/hetzelfde feitencomplex als die is afgewezen in het vonnis van de bodemzaak.
5.12.
Voor zover de vordering ziet op het verbod tot het leggen van beslag op grond van de drie reeds gegeven bevelen, zal dit worden afgewezen vanwege gebrek aan belang. In dit vonnis zullen deze bevelen immers worden ingetrokken, zodat daarvan geen gebruik meer kan worden gemaakt.
5.13.
Voor zover de vordering ziet op een verbod tot het leggen van beslag op grond van dezelfde vordering/hetzelfde feitencomplex als de bodemprocedure dient dit eveneens afgewezen te worden. Nog daargelaten dat hiervoor geen juridische grondslag is aangevoerd, zou dit in strijd zijn de in de EAPO-Vo genoemde mogelijkheid tot het opnieuw aanvragen van een bevel tot conservatoir beslag op grond van (nieuwe feiten of) nieuw bewijsmateriaal voor hetzelfde feitencomplex. [7] Weliswaar ligt de lat voor het geven van een nieuw bevel erg hoog omdat de vorderingen van CRE inmiddels in een bodemvonnis zijn afgewezen, maar op voorhand kan niet worden uitgesloten dat zo’n situatie zich zou kunnen voordoen.
Dwangsommen
5.14.
Nu de vorderingen onder II., IV., V. en VI. worden afgewezen, zullen de gevorderde dwangsommen ook worden afgewezen.
Kennisgeving Duitse autoriteiten
5.15.
De voorzieningenrechter zal op grond van artikel 36 lid 5 EAPO-Vo zo spoedig mogelijk na het wijzen van dit vonnis de bevoegde Duitse autoriteiten op de hoogte stellen van deze beslissing, middels het daartoe aangewezen modelformulier “toezending van een beslissing over een rechtsmiddel aan de lidstaat van tenuitvoerlegging” [8] Omdat er drie bevelen worden ingetrokken, zullen drie formulieren worden opgemaakt en verzonden. Volledigheidshalve zal een afschrift van deze formulieren aan dit vonnis worden gehecht.
6. Het geschil in reconventie
6.1.
CRE vordert in reconventie de uitgevaardigde bevelen, op basis waarvan Europese conservatoire bankbeslagen zijn gelegd, te wijzigen in die zin dat de voorzieningenrechter bepaalt dat het aan de bevelen tot beslaglegging verbonden garantiebedrag (zonder meer) vrijvalt, althans vrijvalt tegen opheffing van de gelegde beslagen, althans gedeeltelijk vrijvalt voor zover het bedrag uitstijgt boven het bedrag ter zake waarvan beweerdelijke schade van REA in deze procedure is komen vast te staan, althans op zijn minst aannemelijk is geworden. Daarnaast vordert CRE te bepalen dat de Stichting Derdengelden het gesepareerde bedrag van € 345.000,00 over dient te maken aan CRE, althans dat CRE een dergelijke aanspraak heeft op Stichting Derdengelden, met veroordeling van REA in de integrale kosten van deze procedure.
6.2.
CRE beroept zich (primair) op artikel 35 lid 1 en/of lid 2 EAPO-Vo. Zij stelt dat ondanks herhaald expliciet verzoek aan REA, REA geen enkel schade door de beslagen heeft gesteld of aangetoond en ook niet is gebleken. REA heeft bij handhaving van het garantiebedrag dan ook geen enkel belang.
6.3.
REA voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de reconventionele vordering. Op dit verweer van REA en de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

7.De beoordeling in reconventie

7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de EAPO-Vo geen grondslag biedt om een vordering tot vrijgave van de gestelde zekerheid toe te wijzen. Wel zou op basis van artikel 35 EAPO-Vo (in samenhang met de artikelen 12 lid 1 en 8 lid 2 sub k) een gegeven bevel gewijzigd kunnen worden in die zin, dat de schuldeiser alsnog wordt vrijgesteld van de verplichting tot het stellen van zekerheid. Echter, nu de bevelen, waar de gestelde zekerheid op stoelt, op grond van artikel 33 lid 1 sub f EAPO-Vo moeten worden ingetrokken, kunnen deze niet meer worden gewijzigd. Gelet op de hiernavolgende overweging 7.3 zou daar overigens ook geen grond voor zijn geweest.
7.2.
CRE doet voorts een beroep op nationaal recht en stelt dat REA onrechtmatig handelt door het bedrag aan zekerheidstelling achter te willen houden, terwijl zij niet duidelijk maakt dat zij schade heeft geleden en waaruit die schade concreet bestaat.
7.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op dit moment onduidelijk is of er, en zo ja hoe hoog de, schade is die REA heeft geleden door het door CRE gelegde beslag. Door REA is voldoende gemotiveerd gesteld dat er sprake van schade, maar zij heeft deze schade niet geconcretiseerd tot een bepaald bedrag. Dit kan haar echter, gelet op het moment dat de eis in reconventie is ingesteld – namelijk één dag voor de zitting – niet worden tegengeworpen, zoals REA terecht betoogt. Dit brengt met zich mee dat naar voorlopig oordeel in dit stadium onvoldoende grond aanwezig is om de gevorderde vrijgave van zekerheid toe te staan. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
8. Proceskosten in conventie en in reconventie
8.1.
Hoewel in conventie de vorderingen van REA deels zijn toegewezen en deels zijn afgewezen, heeft CRE te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie. Het zwaartepunt lag namelijk bij de vordering tot intrekking van de drie bevelen en die vordering is toegewezen. In reconventie is CRE in het ongelijk gesteld. CRE moet daarom zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van REA. Voor toekenning van de reële proceskosten, zoals REA vordert, bestaat onvoldoende grond. Van buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, die bij hoge uitzondering aanleiding geven voor toekenning van reële proceskosten, is niet gebleken.
8.2.
De proceskosten van REA worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat conventie
- salaris advocaat reconventie
1.107,00 553,50
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.765,32
8.3.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

9.De beslissing

De voorzieningenrechter
In het incident
9.1.
wijst de vordering af,
9.2.
veroordeelt Stichting Derdengelden in de proceskosten van REA van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie
9.3.
trekt in het Eerste Bevel van 31 juli 2023, het Tweede Bevel van 14 september 2023 en het Derde Bevel van 17 oktober 2023,
9.4.
gelast de griffier om deze intrekking zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de bevoegde Duitse autoriteiten, middels het daartoe vastgestelde modelformulier,
9.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
9.6.
wijst de vorderingen af,
In conventie en in reconventie
9.7.
veroordeelt CRE in de proceskosten van REA van € 2.765,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als CRE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
9.8.
veroordeelt CRE tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
9.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 5 april 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1086
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1490
3.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768
4.Hoge Raad 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:750
5.Artikel 4 EAPO-Vo
6.Overweging 13 van de considerans van de EAPO-Vo
7.Overweging 22 van de considerans van de EAPO-Vo
8.Bijlage VIII Uitvoeringswet