ECLI:NL:GHSHE:2022:1086

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.307.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in aanbestedingszaak met tussenkomst en voeging door GGN Mastering Credit B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbestedingsprocedure, heeft GGN Mastering Credit B.V. (hierna: GGN) een verzoek ingediend om tussen te komen in een rechtsgeding tussen de Gemeente Breda (hierna: de Gemeente) en Mandaat B.V. (hierna: Mandaat). GGN had eerder een voorlopige gunning ontvangen van de Gemeente voor een opdracht, maar de Gemeente werd op vordering van Mandaat veroordeeld om de aanbesteding in te trekken. GGN vorderde primair om tussen te komen in het geding, maar deze vordering werd afgewezen omdat GGN in eerste aanleg al een vordering had ingesteld die was afgewezen en waartegen zij niet in beroep was gegaan. Subsidiair vroeg GGN om zich te mogen voegen aan de zijde van de Gemeente, wat door het hof werd toegestaan. Het hof oordeelde dat GGN voldoende belang had bij de zaak, aangezien zij nadelige gevolgen kon ondervinden van de uitkomst van de procedure. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor een memorie aan de zijde van GGN en voor dagbepaling van de mondelinge behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.451/01
arrest van 5 april 2022
gewezen in het incident tot tussenkomst (primair) dan wel voeging (subsidiair) in de zaak van
Gemeente Breda,
zetelende te Breda,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. T.J. Binder te Rotterdam,
tegen
Mandaat B.V., handelende onder de naam Cannock Chase Public,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Mandaat,
advocaat: mr. W.M. Ritsema van Eck te Rotterdam,
en

1.GGN Mastering Credit B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
P1 On Street Management B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseressen in het incident,
hierna te noemen GGN (in enkelvoud),
advocaat: mr. S.G. Tichelaar te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 februari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 februari 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de Gemeente als gedaagde partij, Mandaat als eisende partij en GGN als tussenkomende partij.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/392266 / KG ZA 21-559)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de beslissing van de rolraadsheer van 8 maart 2022 om het kort geding als een spoedappel te behandelen;
  • de incidentele memorie tot tussenkomst, subsidiair voeging, van GGN;
  • het H16-formulier van Mandaat van 21 maart 2022.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
GGN vordert primair haar toe te staan tussen te komen in het rechtsgeding tussen de Gemeente en Mandaat. Subsidiair vordert GGN haar toe te staan zich te voegen aan de zijde van de Gemeente in dat rechtsgeding.
GGN heeft ter onderbouwing van haar vordering in het incident aangevoerd dat in het onderhavige kort geding ook haar belangen in het geding zijn. De Gemeente, die een Europese openbare aanbesteding had uitgeschreven voor een opdracht voor de inning, invordering en bezwaarafhandeling naheffingsaanslag en parkeerbelasting, heeft op 21 oktober 2021 een voorlopige gunningbeslissing ten gunste van GGN genomen. Bij het bestreden vonnis is de Gemeente evenwel op vordering van Mandaat veroordeeld om de aanbesteding in te trekken, zodat de Gemeente een nieuwe aanbestedingsprocedure zal moeten uitschrijven.
GGN wenst zeker te stellen dat de opdracht, waarvoor zij op 21 oktober 2021 een voornemen tot gunning heeft ontvangen, daadwerkelijk aan haar wordt gegund. Zij wenst in de hoofdzaak een vordering in te stellen, namelijk om de Gemeente te verbieden de opdracht aan een ander te gunnen dan aan haar.
3.2.
Bij H16-formulier van 21 maart 2021 heeft Mandaat zich ten aanzien van de vordering in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof. De Gemeente heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
3.3.
Een partij kan op de voet van art. 217 Rv in een aanhangig geding vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld.
Een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridisch gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert (HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:306).
Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot interventie (tussenkomst of voeging) kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan.
3.4.
De vordering tot tussenkomst is in eerste aanleg door de voorzieningenrechter toegewezen. Als gevolg daarvan is GGN procespartij geworden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld over de vordering van GGN. GGN wil in hoger beroep tussenkomen en op deze wijze dezelfde vordering nogmaals instellen. GGN had tegen de afwijzing van haar vordering (tijdig) hoger beroep moeten instellen; zij kan de vordering niet andermaal trachten geldend te maken door in hoger beroep opnieuw tussen te komen.
Het voorgaande betekent dat de primaire vordering in het incident, strekkende tot tussenkomst, niet toewijsbaar is.
Wel heeft GGN naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure en dat zij er dus voldoende belang bij heeft om zich in hoger beroep te voegen aan de zijde van de Gemeente. Mandaat en de Gemeente hebben dat belang ook niet betwist. Gesteld noch gebleken is dat de eisen van een goede procesorde aan voeging in de weg staan. De subsidiaire vordering kan daarom worden toegewezen.
3.5.
Aanleiding wordt gezien de beslissing over de proceskosten van het incident aan te houden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen teneinde GGN in de gelegenheid te stellen een memorie in de hoofdzaak te nemen. Vervolgens zal een mondelinge behandeling worden bepaald. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
staat GGN toe zich in het rechtsgeding tussen de Gemeente en Mandaat te voegen aan de zijde van de Gemeente;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 april 2022 voor memorie aan de zijde van GGN en voor dagbepaling mondelinge behandeling;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, P.W.A. van Geloven en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2022.
griffier rolraadsheer