ECLI:NL:RBZWB:2024:6618

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
22/5242 TOZO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de Tozo-uitkering wegens hogere inkomsten uit verhuur dan de bijstandsnorm

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser had een Tozo-uitkering aangevraagd voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en van 1 december 2020 tot en met 31 maart 2021. Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers heeft deze uitkering ingetrokken, omdat uit bankafschriften bleek dat eiser structurele inkomsten had uit verhuur van woningen, die hoger waren dan de bijstandsnorm. Eiser heeft in zijn aanvragen aangegeven dat zijn inkomen onder het sociaal minimum lag, maar de rechtbank oordeelt dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van deze inkomsten.

De rechtbank stelt vast dat de Tozo-regeling, die bedoeld is voor zelfstandigen die financieel zijn getroffen door de coronacrisis, geen uitzondering maakt voor inkomsten uit verhuur van panden in privé-eigendom. De rechtbank concludeert dat Baanbrekers terecht de huuropbrengsten heeft aangemerkt als inkomen en dat eiser geen recht heeft op de Tozo-uitkering, omdat zijn totale inkomen boven de bijstandsnorm ligt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en wijst erop dat hij geen recht heeft op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5242 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder,
(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
1.1.
Met het primaire besluit van 16 december 2021 heeft Baanbrekers de Tozo-uitkering van eiser over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en over de periode van 1 december 2020 tot en met 31 maart 2021 ingetrokken. Met het bestreden besluit van 28 september 2022 op het bezwaar van eiser is Baanbrekers bij dat besluit gebleven.
1.2.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van Baanbrekers.

Beoordeling door de rechtbank

2. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden of Baanbrekers op goede gronden de Tozo-uitkering van eiser over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 en van 1 december 2020 tot en met 31 maart 2021 heeft ingetrokken.
2.1.1.
Eiser is bestuurder en enig aandeelhouder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
Hij heeft in mei, juli en december 2020 bij Baanbrekers aanvragen ingediend voor een Tozo-uitkering.
Eiser heeft in de laatste aanvraag verklaard dat hij een inkomen heeft onder het sociaal minimum van € 46.520,- en dat zijn inkomen in de maanden voor de verlenging van de Tozo niet hoger was dan het sociaal minimum.
2.1.2.
Met de besluiten van 22 juni, 13 juli en 15 december 2020 heeft Baanbrekers aan eiser over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 (Tozo 1), van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 (Tozo 2) en van 1 december 2020 tot en met 31 maart 2021 (Tozo 3) Tozo-uitkeringen voor levensonderhoud toegekend.
2.1.3.
Op de inlichtingenformulieren, die Baanbrekers op 29 december 2020, 28 januari 2021, 12 maart 2021 en 29 maart 2021 heeft ontvangen, heeft eiser aangegeven dat hij geen inkomen heeft. Ook bij ‘Inkomen uit verhuur’ is niets vermeld.
2.1.4.
Met een brief van 18 mei 2021 heeft Baanbrekers, in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek, bij eiser onder meer afschriften van al zijn bankrekeningen (zakelijk en privé) over de periode van 1 maart 2020 tot en met 18 mei 2021 opgevraagd, de volledige bedrijfsadministratie van al zijn B.V.’s over 2019 en 2020 en de aangiftes omzetbelasting over 2020.
2.1.5.
Baanbrekers heeft vervolgens eisers Tozo-uitkeringen ingetrokken, omdat uit de bankafschriften die eiser heeft overgelegd blijkt dat hij (structurele) inkomsten heeft uit verhuur van in ieder geval twee woningen en van [bedrijf 1] en [bedrijf 3] . Deze inkomsten zijn hoger dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm en eiser heeft in strijd met de inlichtingenplicht geen melding gemaakt van deze inkomsten.
2.2.
Eiser kan zich met de intrekking van zijn Tozo-uitkeringen niet verenigen en stelt dat Baanbrekers conclusies heeft getrokken op basis van aannames zonder over de stukken te beschikken. Volgens eiser blijkt uit de aangiftes inkomstenbelasting (IB) over 2020 en 2021 dat hij over deze jaren geen inkomsten heeft gehad, behalve de Tozo-uitkering. Eiser heeft wel huuropbrengsten van een tweetal appartementen aan de [adres 1] en [adres 2] gehad, maar deze opbrengsten dekten puur en alleen de hypotheek, onderhoud en overige kosten van beide appartementen.
2.3.
De Tozo bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de coronacrisis. De Tozo vindt, net als het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), haar grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW). In de algemene toelichting bij de Tozo heeft de besluitgever benadrukt dat de regeling als onderdeel van de PW in overwegende mate hetzelfde karakter heeft als de PW, namelijk dat van een sluitstuk van de sociale zekerheid. De Tozo heeft dan ook als uitgangspunt dat de zelfstandige primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan. Een beroep op aanvullende inkomensondersteuning is eerst mogelijk nadat de beschikbare eigen middelen zijn ingezet. Dat volgt uit artikel 11 van de PW. Het inkomen, als onderdeel van die middelen, wordt overeenkomstig de systematiek van de PW per kalendermaand bepaald om het recht op en de hoogte van de bijstand over de desbetreffende maand vast te stellen. Uit de PW noch uit het daarop gebaseerde Bbz 2004 volgt dat met een negatief inkomen uit de onderneming rekening moet worden gehouden. De achtergrond daarvan is dat voor de bijstandverlening enkel van belang is of de zelfstandige wel of niet de middelen heeft om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Als de zelfstandige naast het afwezige inkomen uit de onderneming wel uit andere bron inkomsten heeft om in die kosten te voorzien is voor bijstandverlening geen plaats. [1]
Uitgangspunt bij het vaststellen van het inkomen is het inkomensbegrip van artikel 32 van de PW en niet het fiscale inkomensbegrip dat eiser voorstaat. De artikelen 31 en 32 van de PW bepalen dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Onder inkomen wordt verstaan de in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit vermogen en inkomsten uit verhuur dan wel naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan. [2]
In artikel 6 van de Tozo zijn enige afwijkende bepalingen over inkomen opgenomen. In de toelichting bij artikel 6 van de Tozo is opgenomen dat op grond van artikel 78f van de PW kan worden afgeweken van artikel 32 van de PW; er wordt ingegaan op de uitzonderingen die in dit besluit zijn gemaakt ten aanzien van het inkomensbegrip in de PW. Er is voor de Tozo niet voor gekozen om een uitzondering te maken voor inkomsten uit verhuur van panden in privé-eigendom. [3]
De (verder) voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2.4.
Uit de door eiser overgelegde bankafschriften blijkt dat er maandelijks bijschrijvingen hebben plaatsgevonden met omschrijving ‘Huur’ van [naam 2] van € 1.100,- en (vanaf september 2020) met omschrijving ‘Huur [adres 1] ’ van [naam 3] van € 1.300,-, van [bedrijf 3] van € 750,- en van grote bedragen van [bedrijf 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Baanbrekers deze bijschrijvingen terecht aangemerkt als inkomsten in de zin van de Tozo
Zoals reeds vermeld zijn in de Tozo opbrengsten uit verhuur van panden in privé-eigendom niet uitgesloten van het inkomensbegrip. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt voorts dat de artikelen 31 en 32 van de PW geen ruimte bieden om op deze huurinkomsten de kosten die daarmee samenhangen in mindering te brengen. [4]
Baanbrekers heeft de opbrengsten uit verhuur van de panden aan de [straat] daarom terecht aangemerkt als inkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser vrijelijk kunnen beschikken over deze huuropbrengsten om in zijn bestaan te voorzien, nu deze bedragen op zijn privérekening zijn gestort. Dat hij de keuze heeft gemaakt om met die opbrengsten de hypotheek en andere kosten te voldoen laat onverlet dat hij daarover vrijelijk kon beschikken. Met de kosten van hypotheek en onderhoud van de panden en andere verwervingskosten kan geen rekening worden gehouden. Baanbrekers heeft deze kosten dan ook terecht bij de vaststelling van de hoogte van de huurinkomsten buiten beschouwing gelaten.
De overschrijvingen op eisers privérekening door [bedrijf 3] en [bedrijf 1] heeft Baanbrekers eveneens terecht aangemerkt als inkomsten. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger namelijk als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de PW beschouwd als deze een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op wordt gedaan [5] . Dat is in dit geval aan de orde.
Door uit eigen beweging geen melding te doen van de huuropbrengsten en andere inkomsten heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Baanbrekers is daarom gehouden om tot intrekking van de Tozo-uitkering over te gaan. Omdat voormelde inkomsten hoger zijn dan het voor eiser geldende sociaal minimum, heeft hij in het geheel geen recht op Tozo. Het besluit van Baanbrekers tot intrekking van eisers (volledige) Tozo-uitkering houdt daarom stand.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Als gevolg hiervan heeft eiser geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 1 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
Artikel 5
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
Artikel 6
1. In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt niet als inkomen in aanmerking genomen een teruggave inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
2. De verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen over inkomen waarover geen loonbelasting is geheven wordt gesteld op 18 procent van dat inkomen.
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:711)
2.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB 7 december 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2356)
3.bijvoorbeeld de uitspraken van deze rechtbank van 21 december 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:7910) en
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 april 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:931)
5.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB 4 juli 2023 (ECLI:NL: CRVB:2023:1255), van 21 juni 2022 (ECLI:NL:CRvB:2022:1351) en van 7 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1450)