ECLI:NL:RBZWB:2022:7910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van Tozo-uitkering door college van burgemeester en wethouders van Tilburg

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, een vennootschap onder firma (vof) die een winkel en kamers verhuurt, en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de herziening, intrekking en terugvordering van hun Tozo-uitkering, die zij sinds maart 2020 ontvingen ter ondersteuning van hun inkomen tijdens de coronamaatregelen. Het college heeft de uitkering herzien en teruggevorderd op basis van de veronderstelling dat eisers inkomsten uit verhuur hebben die niet zijn gemeld, wat in strijd is met de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers inderdaad huuropbrengsten hebben, maar dat deze opbrengsten zijn aangewend voor de betaling van hypotheeklasten van hun bedrijfspand. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de Tozo-uitkering heeft herzien en teruggevorderd, omdat eisers de huuropbrengsten niet hebben gemeld en daarmee de inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank concludeert dat het besluit van het college standhoudt en verklaart het beroep ongegrond. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5452 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser, en [naam eiseres] , eiseres, uit [woonplaats] ,

tezamen eisers,
(gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder,
(gemachtigde: mr. N.C.J.P. Melsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de herziening respectievelijk intrekking en terugvordering van hun uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
Met de besluiten van 8 juni 2021 en 10 juni 2021 heeft het college de Tozo-uitkering van eisers herzien dan wel ingetrokken en teruggevorderd. Met het bestreden besluit van
18 november 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij die besluiten gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eisers voeren een onderneming, een vennootschap onder firma (vof) met de naam [naam vof] , en hebben een winkel in een eigen pand aan de [adres 1] in [woonplaats] . In dit pand worden kamers boven de winkel verhuurd. Eisers wonen zelf in een huurwoning aan de [adres 2] in [woonplaats] .
Eisers hebben van het college met ingang van maart 2020 op grond van de Tozo een uitkering voor inkomensondersteuning ontvangen naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 8 juni 2021 heeft het college deze uitkering herzien dan wel ingetrokken over de maanden maart, april, mei (Tozo 1), juni, juli, augustus, september (Tozo 2), oktober, november en december 2020 en januari, februari en maart 2021 (Tozo 3). Eisers hebben volgens het college in deze maanden inkomsten uit verhuur gehad die ten onrechte niet op de uitkering zijn gekort.
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft het college de ten onrechte betaalde Tozo-uitkering over voormelde maanden ten bedrage van € 17.956,23 van eisers teruggevorderd.
Eisers hebben tegen de besluiten van 8 juni 2021 en 10 juni 2021 bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het college deze bezwaren ongegrond verklaard.
Het college stelt dat eisers opbrengsten hebben uit verhuur. Die opbrengsten merkt het college aan als inkomsten. Dat daartegenover hypothecaire verplichtingen en andere eigenaarslasten bestaan betekent niet dat dat geen inkomsten zijn. Het college vindt het wel redelijk om de gebruikerskosten, die eisers voor de bewoners voor hun rekening nemen, in mindering te brengen op deze inkomsten.
Omdat eisers de huuropbrengsten niet gemeld hebben, hebben zij volgens het college de inlichtingenplicht geschonden. Het college heeft daarom de Tozo-uitkering over de periode van maart tot en met december 2020 ingetrokken. De inkomsten uit kamerverhuur over deze maanden zijn hoger dan de bijstandsnorm. Over de periode van januari tot en met april 2021 heeft het college de Tozo-uitkering van eisers herzien. De inkomsten uit verhuur over deze maanden worden in mindering gebracht op de uitkering.
Het college vordert de ten onrechte betaalde Tozo-uitkering van € 17.956,23 van eisers terug. Het college ziet geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Beroepsgronden

Eisers stellen dat de Tozo niet voorziet in een regeling die toegespitst is op hun situatie. Eisers wonen in een huurwoning aan de [adres 2] . Daarnaast hebben zij een bedrijfspand aan de [adres 1] in eigendom, waarvan zij de hypotheeklasten dragen. Eisers kunnen het bedrijfspand bekostigen door verhuur van de kamers boven de winkel, waarmee de financiering min of meer zelfvoorzienend is. Eisers voorzien in hun levensonderhoud, waaronder de huur van hun woning, door de inkomsten uit onderneming.
Eisers stellen terecht aanspraak te hebben gemaakt op Tozo-uitkering. Door de sluiting van hun winkel konden zij niet meer voorzien in hun levensonderhoud. Met de Tozo-uitkering hebben zij daarin kunnen voorzien. Zij hadden niet rond kunnen komen als zij geen Tozo-uitkering zouden hebben ontvangen.
Eisers worden nu geconfronteerd met terugvordering van bijna de volledige Tozo-uitkering. Eisers erkennen dat het op zich juist is dat zij opbrengsten uit kamerverhuur hebben, maar zij hebben deze niet kunnen aanwenden voor de voorziening in het levensonderhoud. Met deze opbrengsten worden namelijk de kosten van het bedrijfspand voldaan. Als in plaats daarvan de verhuuropbrengsten hadden moeten worden aangewend voor het levensonderhoud dan waren eisers mogelijk geconfronteerd met een executoriale verkoop van het bedrijfspand. Dat zou het einde van hun onderneming hebben betekend. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest van de aangekondigde ruimhartige tegemoetkoming aan ondernemers die werden geconfronteerd met een sluiting van overheidswege, waarbij het de insteek was om hen te compenseren voor de overheidsmaatregelen en door de crisis te leiden, zoals weergegeven in de ‘Reactie Staatssecretaris Van Ark op verslag schriftelijk overleg Uitwerking tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)’.
Eisers vinden hun situatie tot op zekere hoogte vergelijkbaar met die in de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 15 september 2021 (ECLI:NL:RBNNE:2021:4339). Die rechtbank onderkende dat de Tozo is opgezet als een ruimhartige regeling die bedoeld is om de gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te compenseren en oordeelde dat het een ongewenst resultaat is als ondernemers die wel middelen ontvangen voor de bedrijfskosten maar niet voor levensonderhoud, geen ondersteuning zouden kunnen krijgen. Voorts hebben eisers gewezen op een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 december 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:6502).

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet worden beantwoorden is of het college op goede gronden de Tozo-uitkering van eisers over de periode maart 2020 tot en met maart 2021 heeft ingetrokken dan wel herzien en de ten onrechte betaalde Tozo-uitkering heeft teruggevorderd.
Het college heeft de Tozo-uitkering van eisers ingetrokken dan wel herzien en teruggevorderd omdat zij opbrengsten hebben uit verhuur die als inkomsten dienen te worden aangemerkt en zij die inkomsten in strijd met de inlichtingenplicht niet hebben gemeld.
Tussen partijen is niet in geschil dat er huuropbrengsten zijn van het pand aan de [adres 1] .
Eisers stellen dat deze opbrengsten niet als inkomen kunnen worden aangemerkt. Met de opbrengsten worden de kosten van het pand, waaronder de hypotheeklasten, voldaan. Als eisers met die opbrengsten niet de hypotheek hadden voldaan had executoriale verkoop van het pand gedreigd. Eisers kunnen over de huuropbrengsten daarom niet beschikken. En omdat de winkel vanwege de coronamaatregelen was gesloten konden zij niet in hun levensonderhoud voorzien. Eisers menen dan ook recht te hebben op een Tozo-uitkering. Een andersluidend oordeel zou in strijd zijn met doel en strekking van de Tozo.
Tozo
De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen, die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in de financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening.
In de Nota van Toelichting bij de Tozo is expliciet vermeld dat het uitgangspunt bij het vaststellen van het inkomen het inkomensbegrip van artikel 32 van de Participatiewet (PW) is. In artikel 6 van de Tozo zijn enige afwijkende bepalingen opgenomen. In de toelichting bij artikel 6 van de Tozo is opgenomen dat op grond van artikel 78f van de PW kan worden afgeweken van artikel 32 van de PW. In de toelichting wordt ingegaan op de uitzonderingen die in dit besluit zijn gemaakt ten aanzien van het inkomensbegrip in de PW.
De rechtbank stelt vast dat er voor de Tozo niet voor is gekozen om een uitzondering te maken voor inkomsten uit verhuur van kamers of panden in privé-eigendom. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij het pand aan de [adres 1] heeft aangekocht en dat zij de kamers verhuurt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit pand privé-eigendom betreft. Aanwijzing hiervoor kan tevens worden gevonden in de activiteiten van de vof van eisers, waartoe verhuur van kamers niet behoort. Naar het oordeel van de rechtbank dient daarom in dit geval het inkomen te worden vastgesteld aan de hand van de bepalingen van de PW.
Inkomen
De artikelen 31 en 32 van de PW bepalen dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Onder inkomen wordt verstaan de in aanmerking genomen middelen voor zover deze betreffen inkomsten uit vermogen en inkomsten uit verhuur dan wel naar hun aard met deze inkomsten overeenkomen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
De term ‘beschikken’ legt de rechtbank conform vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zo uit dat dit ziet op de mogelijkheid van een betrokkene om de middelen feitelijk aan te wenden om zo in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers kunnen beschikken over de huuropbrengsten van het pand aan de [adres 1] om in hun bestaan te voorzien. Dat zij de keuze hebben gemaakt om met die opbrengsten de hypotheek te voldoen laat onverlet dat zij daarover vrijelijk kunnen beschikken.
Hoogte inkomen
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de artikel 31 en 32 van de PW geen ruimte bieden om op de huurinkomsten de kosten die daarmee samenhangen in mindering te brengen. [1]
Dat betekent dat met de kosten van hypotheek en onderhoud van het pand aan te [adres 1] geen rekening kan worden gehouden. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht deze kosten bij de vaststelling van de hoogte van de huurinkomsten buiten beschouwing gelaten.
Inlichtingenplicht
Door uit eigen beweging geen melding te doen van de huuropbrengsten hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank de inlichtingenplicht geschonden. Het college is daarom gehouden om tot intrekking dan wel herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering over te gaan. Dat er dringende redenen zijn om daarvan af te zien is de rechtbank niet gebleken.
Voor zover de stelling van eiseres dat zij ziek is als een beroep op dringende redenen dient te worden beschouwd slaagt dat niet. Bij dringende redenen gaat het om onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties als gevolg van de herziening/intrekking en terugvordering. Daarvan is in dit geval geen sprake. Daarnaast lossen eisers maandelijks
€ 200,- af en heeft het college ter zitting desgevraagd aangegeven dat er ruimte is voor andersluidende afspraken over de aflossing ingeval van verminderde draagkracht of het ontbreken daarvan.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het college, waarbij de Tozo-uitkering van eisers is ingetrokken dan wel herzien en teruggevorderd, standhoudt. Het beroep is dan ook ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 21 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers(zoals deze luidde op 22 april 2020)
Artikel 2
1. Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Artikel 5
In de verklaring wordt door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd, verwacht een in aanmerking te nemen inkomen te hebben dat lager is dan de bijstandsnorm; en
c. voor de kalendermaanden waarover algemene bijstand wordt aangevraagd een opgave van het inkomen dat hij heeft verworven of verwacht te gaan verwerven.
Artikel 6
1. In afwijking van artikel 32, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt niet als inkomen in aanmerking genomen een teruggave inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 april 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:931)