ECLI:NL:CRVB:2023:2356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
22/2560 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking, herziening en terugvordering van bijstand op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) na schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand die aan appellante is verleend op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo). Door de coronapandemie zijn de optredens van appellante, een zangeres, stil komen te liggen. In plaats daarvan heeft zij inkomsten gegenereerd door de particuliere verhuur van haar camper en chalet. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze inkomsten niet te melden bij het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college heeft op goede gronden de bijstand over een aantal maanden ingetrokken, herzien en de te veel verleende bijstand teruggevorderd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor het in mindering brengen van zakelijke kosten en verwervingskosten op de inkomsten uit verhuur, aangezien deze inkomsten als privéinkomsten worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. Appellante moet de te veel verleende bijstand terugbetalen en krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2560 TOZO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juni 2022, 21/3834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 7 december 2023
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand die aan appellante is verleend op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo). Door de coronapandemie zijn haar optredens als zangeres stil komen te liggen. Zij heeft op een andere wijze inkomsten weten te genereren, namelijk door de particuliere verhuur van haar camper en chalet. De Raad is van oordeel dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door van de inkomsten van deze verhuur geen melding te maken bij het college. Het college heeft terecht de bijstand over een aantal maanden ingetrokken, over een aantal maanden herzien en de te veel verleende bijstand teruggevorderd. Het college heeft op goede gronden geen rekening gehouden met de door appellante gemaakte zakelijke kosten en verwervingskosten.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [E.] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben vragen van de Raad beantwoord. Appellante heeft daarbij nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door [E.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.W. Reijrink.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante staat sinds 11 september 2008 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven met een eenmanszaak onder de handelsnaam “[handelsnaam]”. Als activiteiten worden genoemd: beoefening van podiumkunst, produceren van podiumkunst, schrijven en overige scheppende kunst. Appellante is singer-songwriter, produceert muziek en treedt op als zangeres.
1.2.
Bij besluiten van 4 juni 2020, 28 juli 2020 en 5 november 2020 heeft het college aan appellante bijstand op grond van de Tozo verleend over de periodes van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 (Tozo 1), 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 (Tozo 2) en 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 (Tozo 3).
1.3.
Vanaf maart 2021 ontvangt appellante geen bijstand meer, omdat ze beschikt over een inkomen boven de voor haar geldende bijstandsnorm. Zij heeft dit bereikt door een andere bron van inkomsten te zoeken toen haar optredens stil kwamen te liggen door de coronapandemie.
1.4.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante inkomsten ontvangt uit de verhuur van een camper en een chalet, heeft een handhaver-toezichthouder van de gemeente Tilburg (handhaver) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader heeft appellante gegevens over de inkomsten uit de verhuur van de camper en het chalet overgelegd. Verder heeft de handhaver op 6 april 2021 een gesprek met appellante gevoerd. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 5 mei 2021.
1.5.
In de resultaten van het onderzoek heeft het college aanleiding gezien om met besluiten van 20 en 21 mei 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit), de bijstand van appellante over de maanden augustus 2020, oktober 2020, december 2020, januari 2021 en februari 2021 in te trekken, de bijstand van appellante over de maanden juli 2020 en september 2020 te herzien en een bedrag van € 9.156,73 (bruto) van appellante terug te vorderen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Zij heeft niet aan het college gemeld dat zij in de maanden waarin zij bijstand ontving ook inkomsten uit de verhuur van een camper en een chalet heeft ontvangen. Als gevolg hiervan heeft het college in die maanden aan appellante ten onrechte bijstand verleend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de intrekking, herziening en de terugvordering van de bijstand van appellante in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Appellante was in het bezit van een camper en heeft in oktober 2020 een chalet gekocht. De camper is zij vanaf juli 2020 gaan verhuren, het chalet vanaf december 2020. Niet in geschil is dat appellante de volgende inkomsten heeft gehad uit de verhuur van de camper en het chalet:
juli 2020
€ 911,-
augustus 2020
€ 1.229,-
september 2020
€ 301,-
oktober 2020
€ 1.200,-
december 2020
€ 1.790,28
januari 2021
€ 1.849,20
februari 2021
€ 1.915,21
De schending van de inlichtingenverplichting en inkomsten
4.3.1.
Appellante is van mening dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Indien al van schending van de inlichtingenverplichting sprake is dan kan haar daarvan geen, of in ieder geval in verminderde mate, een verwijt worden gemaakt. Zij heeft namelijk met de verhuur van de camper en het chalet geprobeerd zo snel mogelijk uit de uitkeringssituatie te geraken. Zij is daar ook in geslaagd, dus zij heeft het goed gedaan, maar daarvan ziet zij te weinig terug in de besluitvorming. Zij veronderstelde bovendien dat zij de inkomsten uit verhuur niet hoefde te melden. De reden daarvan was dat de zakelijke kosten van haar onderneming in de betreffende maanden hoger waren dan de inkomsten uit verhuur, zodat per saldo geen sprake was van inkomsten. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.2.
De Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW). Uit de nota van toelichting bij de Tozo [1] volgt dat het bijstandskarakter van de regeling ook blijkt uit het uitgangspunt dat de zelfstandige primair zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan. Op grond van artikel 11 van de PW wordt bijstand alleen verleend indien de belanghebbende in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Een beroep op aanvullende inkomensondersteuning is dus pas mogelijk nadat beschikbare eigen middelen zijn ingezet. In de Tozo is niet van het inkomensbegrip van artikel 32 van de PW afgeweken.
4.3.3.
De inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW is onverkort van toepassing. Op grond van dit artikel doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
4.3.4.
Niet in geschil is dat appellante de inkomsten uit verhuur van de camper en het chalet niet heeft gemeld bij het college. Gelet op het aanvullende karakter van de bijstand had het appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij deze inkomsten had moeten melden. Inkomsten uit verhuur zijn in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW uitdrukkelijk genoemd als inkomen en als middel in de zin van de PW. Appellante had de inkomsten moeten melden om het college in staat te stellen te beoordelen wat dit voor haar recht op bijstand betekende. De inlichtingenverplichting is een geobjectiveerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Dat appellante door de verhuuractiviteiten geen aanspraak meer hoefde te maken op bijstand is prijzenswaardig, maar dit neemt niet weg dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door de over de bijstandsperiode ontvangen inkomsten uit de verhuur van de camper en het chalet niet te melden.
Mogen zakelijke kosten op de inkomsten in mindering worden gebracht?
4.4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de zakelijke kosten op de inkomsten uit verhuur in mindering hadden moeten worden gebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.4.2.
Uit de nota van toelichting bij artikel 6 van de Tozo volgt dat zakelijke kosten – de kosten die betrekking hebben op de onderneming – op het bedrag van de met de ondernemingsactiviteiten behaalde omzet in mindering kunnen worden gebracht. Zoals uit de gedingstukken naar voren komt en ter zitting met appellante is besproken, is niet in geschil dat de verhuur van de camper en het chalet buiten de onderneming van appellante om heeft plaatsgevonden. Zij heeft de camper en het chalet als particulier te huur aangeboden en ook als particulier verhuurd. Deze inkomsten zijn geen inkomsten uit haar onderneming, maar zijn privéinkomsten. Op deze inkomsten kunnen de gestelde zakelijke kosten van appellante niet in mindering worden gebracht.
Mogen verwervingskosten op de inkomsten in mindering worden gebracht?
4.4.3.
De stelling van appellante dat de kosten die zij heeft moeten maken om de camper en het chalet te kunnen verhuren in mindering moeten worden gebracht op de inkomsten, slaagt evenmin. Bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen, dat appellante buiten de onderneming om heeft verworven, is in het kader van de bijstand immers geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.5.
Uit 4.4.1 tot en met 4.4.3 volgt dat het college bij de vaststelling van het recht op bijstand terecht geen rekening heeft gehouden met de door appellante gestelde kosten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en appellante de te veel verleende bijstand moet terugbetalen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en K.M.P. Jacobs en C.E.M. Marsé als leden, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) N. van der Horn

Voetnoten

1.Zie Staatsblad 2020, 118, paragraaf 1.2.
2.Vergelijk de uitspraken van 6 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9167 en 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036.