ECLI:NL:RBZWB:2024:6296

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
23/10544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen belanghebbende bij handhavingsverzoek; bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, beroep ongegrond

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van twee recreatiewoningen op een recreatiepark, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau. Het college had op 14 september 2023 het bezwaar van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn handhavingsverzoek afgewezen. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen het permanent bewonen van andere recreatiewoningen op het park. De rechtbank heeft op 11 september 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek, omdat hij geen persoonlijk belang heeft bij de gestelde overtredingen. Eiser woont op een afstand van 180 tot 250 meter van de percelen waar de stacaravans zijn geplaatst en heeft geen zicht op deze percelen. Het college heeft terecht geoordeeld dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de gestelde overtredingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de parklastenovereenkomst die eiser heeft met de parkbeheerder niet voldoende is om hem als belanghebbende aan te merken.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. K.E. Hendriksen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau(het college).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 14 september 2023 (bestreden besluit), over het niet-ontvankelijk verklaren van een handhavingsverzoek van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser was samen met zijn gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Stouten en mr. S.M.J. Janssens.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Eiser is eigenaar van twee recreatiewoningen op [recreatiepark] (perceelnummers [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] ) in [plaats] . Hij heeft op 22 oktober 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van andere recreatiewoningen op [recreatiepark] . In een brief van 5 december 2022 heeft eiser zijn handhavingsverzoek aangevuld. Hij heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen het door [recreatiepark] plaatsen van nieuwe stacaravans op de percelen [recreatiepark] , perceelnummers: [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] .
Bij brief van 19 december 2022 heeft het college eiser medegedeeld voornemens te zijn om het handhavingsverzoek gedeeltelijk af te wijzen. Eiser heeft mondeling een zienswijze kenbaar gemaakt op 13 januari 2023.
In een e-mailbericht van 16 januari 2023 heeft eiser zijn handhavingsverzoek ingetrokken, voor zover het betrekking had op het in strijd met het bestemmingsplan permanent bewonen van recreatiewoningen op [recreatiepark] .
Het college heeft het handhavingsverzoek op 2 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens het college geen belanghebbende is bij het handhavingsverzoek. Hij heeft geen persoonlijk belang bij zijn handhavingsverzoek. Volgens het college is niet aannemelijk dat eiser gevolgen van enige betekenis ondervindt van de gestelde overtredingen, omdat zijn recreatiewoning op 200 tot 270 meter afstand van de perceelnummers is gelegen en eiser geen zicht heeft op die percelen. Het college heeft daaraan toegevoegd dat eiser ook niet kan worden aangemerkt als belanghebbende vanwege het feit dat hij op grond van een parklastenovereenkomst tussen hem en de parkbeheerder jaarlijks parklasten betaalt voor het verrichten van werkzaamheden en het instandhouden van gemeenschappelijke voorzieningen. De percelen ten aanzien waarvan eiser heeft verzocht om handhavend op te treden maken geen onderdeel uit van algemene terreinen, waarop gemeenschappelijke voorzieningen zijn gevestigd.
Eiser heeft daar bij brief van 9 maart 2023 bezwaar tegen gemaakt.
Het college heeft dat bezwaar bij bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 2 februari 2023 geen besluit is waar bezwaar tegen kon worden gemaakt. Omdat eiser volgens het college geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek, kon dat verzoek niet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De afwijzing van het verzoek was daarom geen besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar en beroep open stond.
Eiser heeft daar op 23 oktober 2023 beroep tegen ingesteld.
2. Welke gronden heeft eiser aangevoerd?

Omvang van het geding

2.1
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank een beslissing op bezwaar voor waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Gelet daarop kan de rechter uitsluitend beoordelen of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en meer specifiek of eiser kan worden aangemerkt als belanghebbende bij zijn handhavingsverzoek. De beroepsgrond dat het college zich niet heeft gehouden aan de beginselplicht tot handhaving, valt daarom buiten de omvang van dit geding. Ook de gronden die eiser heeft aangevoerd tegen een last onder dwangsom die aan hem is opgelegd, vallen buiten de omvang van het geding. Dat besluit ligt niet aan de rechtbank ter beoordeling voor.
Gronden tegen niet-ontvankelijkverklaring
2.2
Eiser heeft aangevoerd dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college misbruikt het belanghebbende-begrip om hem buiten spel te zetten. Het college meet met twee maten en is vooringenomen. Eiser stelt dat hij belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek. Hij heeft een parklastenovereenkomst met [B.V.] (hierna: de parkbeheerder). Op grond van die overeenkomst betaalt eiser parklasten voor het onderhouden en in stand houden van gemeenschappelijke voorzieningen. Op die manier staat hij in een bijzondere verhouding tot [recreatiepark] . In een uitspraak van deze rechtbank van 26 augustus 2021 [1] is geoordeeld dat eiser belanghebbende was bij het plaatsen van 600 zonnepanelen op een algemeen terrein dat kon worden aangemerkt als gemeenschappelijke voorziening. Dat terrein werd door de parkbeheerder door middel van de parklasten (recreatief) in stand gehouden en onderhouden. De percelen waar de vier stacaravans zijn geplaatst behoren ook tot de gemeenschappelijke voorzieningen. Die percelen ( [perceel 1] of [perceel 2] ) vormden daarvoor een speeltuin, sportveld en groenvoorziening. [recreatiepark] heeft deze percelen vernummerd ( [perceel 3] e.v.) en onttrokken aan de gemeenschappelijke voorzieningen. Eiser heeft daaraan toegevoegd dat hij eigenaar is van aangrenzende percelen. Zijn perceel grenst aan perceel [perceel 1] of [perceel 2] . Daarnaast vormen de percelen op het park een zodanige eenheid dat analoog moet worden toegepast dat sprake is van een aangrenzend perceel.
3. Beoordeling
3.1
Tussen partijen is in geschil of eiser belanghebbende is bij zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan plaatsen van vier stacaravans op de percelen [recreatiepark] : [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] (kadastrale percelen: [kadastraal perceel 1] , [kadastraal perceel 2] , [kadastraal perceel 3] en [kadastraal perceel 4] ).
3.2
De rechtbank is – om de hierna genoemde redenen – van oordeel dat het college redelijkerwijs heeft kunnen besluiten dat eiser geen belanghebbende is bij zijn handhavingsverzoek. Gelet daarop was er ook geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van dat verzoek in de brief van 2 februari 2023 is dan ook geen besluit. Omdat slechts tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, heeft het college het tegen de brief van 2 februari 2023 gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.3
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Tussen partijen is in geschil of eiser een persoonlijk belang heeft bij zijn handhavingsverzoek: eiser moet een belang hebben waarmee hij zich onderscheidt van anderen. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [2] naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aannemelijk kunnen achten dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de door hem gestelde strijdigheid op de percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] . Tussen de percelen van eiser en die percelen zitten afstanden van ongeveer 180 tot 250 meter en zijn verschillende recreatiewoningen gelegen. Vanuit de percelen van eiser bestaat daarom geen zicht op die percelen. Het betoog van eiser dat sprake is van aan elkaar grenzende percelen volgt de rechtbank niet. Dat zijn percelen én de percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] ooit onderdeel uitmaakten van grotere percelen en dat die in het verleden wel aan elkaar zouden grenzen, maakt niet dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van aan elkaar grenzende percelen.
3.5
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiser ook geen persoonlijk belang kan ontlenen aan de parklastenovereenkomst waarop hij zich beroept. Uit de parklastenovereenkomst die door eiser aan de rechtbank is overgelegd blijkt dat eiser met de parkbeheerder is overeengekomen dat hij jaarlijks parklasten betaalt voor de door de parkbeheerder te verrichten werkzaamheden en instandhouding van de gemeenschappelijke voorzieningen. Gemeenschappelijke voorzieningen worden in die overeenkomst gedefinieerd als “
het gedeelte van “ [recreatiepark] ”, niet zijnde de recreatiebungalows, alsmede alle rechten / zaken ten laste van elk van de recreatiebungalows betreffende voorzieningen, welke ten behoeve van alle of een gedeelte van de recreatiebungalows strekken, zoals de receptie, het zwembad, sportaccommodaties, groenvoorzieningen, parkeerplaats(en) en speelvoorzieningen, wegen, etcetera”. Uit een uitspraak van deze rechtbank van 26 augustus 2021 [3] leidt eiser af dat hij een persoonlijk belang heeft bij zijn handhavingsverzoek, wanneer de stacaravans zijn geplaatst op percelen die onderdeel uitmaakten van de ‘gemeenschappelijke voorzieningen’. Eiser leidt uit die uitspraak af dat hij in dat geval een persoonlijk belang heeft, omdat hij zich dan onderscheid van alle personen die niet meebetalen aan de (recreatieve) instandhouding en het onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen.
De rechtbank oordeelt – in lijn met drie andere uitspraken (van 22 juni 2023 [4] en 24 oktober 2023 [5] ) van deze rechtbank – dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stacaravans zijn geplaatst op percelen die ten tijde van het plaatsen onderdeel uitmaakten van de gemeenschappelijke voorzieningen. Eiser stelt ten onrechte dat het niet aan hem maar aan de parkbeheerder is om dit aannemelijk te maken. Eiser voert dit aan ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij belanghebbende is en dient zijn standpunt aannemelijk te maken. Hij heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat de percelen onderdeel uitmaakten van de gemeenschappelijke voorzieningen en dat die in stand zijn gehouden met door hem betaalde parklasten. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid uit de foto’s die eiser heeft overgelegd, omdat daar onvoldoende uit blijkt waar en wanneer die foto’s zijn genomen en of dit foto’s zijn van de percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] . Dat de huidige percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] vroeger onderdeel uitmaakten van één groot perceel én dat op dat perceel ooit een speeltuin, sportveld en groenvoorzieningen waren gelegen, acht de rechtbank niet relevant. Het gaat immers om de vraag of de percelen ten tijde van het plaatsen van de stacaravans aangemerkt konden worden als gemeenschappelijke voorziening. Een belangrijk verschil tussen deze zaak en de zaak bij deze rechtbank waar eiser naar verwijst uit 2021, is dat in die zaak niet in geschil was dat het grasperceel een gemeenschappelijke voorziening was waar parklasten voor werden betaald. Ten aanzien van de voormalige camping – waar de percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] , [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] onderdeel van uitmaken – is dat wel in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank staat onvoldoende vast dat de voormalig camping ook aan te merken is als een gemeenschappelijke voorziening. Dit is ook zo overwogen in de drie uitspraken van deze rechtbank van 2023. Ter zitting heeft eiser erkend en het college bevestigd dat eiser in deze procedure geen andere stukken heeft overgelegd dan in die drie eerdere procedures. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden dat er onderhoud is gepleegd op de camping met de betaalde parklasten. Volgens de parkeigenaar werd de camping onderhouden met de vergoeding die campingbezoekers daarvoor betaalden. De rechtbank heeft nog steeds geen aanknopingspunten om daaraan te twijfelen. Ook in deze zaak is ter zitting gebleken dat de voorzieningen op de camping waar de parkbewoners gebruik van konden maken, zijn verplaatst naar het centrale gedeelte van het park. Daarnaast kan de rechtbank uit de overgelegde foto’s wederom niet vaststellen dat er gemeenschappelijke voorzieningen zijn verdwenen of zijn gereduceerd.
3.6
Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken van strijd met de door eiser genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4. Wat is de conclusie?
4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
4.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 11 september 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 26 augustus 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4307.
2.ABRvS 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2050, r.o. 4.1.
3.Rechtbank Zeeland West Brabant 26 augustus 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4307.
4.Rechtbank Zeeland West Brabant 22 juni 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:4286 en ECLI:NL:RBZWB:2023:4307.
5.Rechtbank Zeeland West Brabant 24 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:7412.