ECLI:NL:RBZWB:2023:4286

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1531
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van recreatiewoningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau beoordeeld. Het college had op 11 februari 2022 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van tien recreatiewoningen op het terrein van vergunninghouder [naam vergunninghouder] in [plaatsnaam]. Eisers, vertegenwoordigd door mr. K.E. Hendriksen, stelden dat zij belanghebbenden zijn en dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de eisers, met uitzondering van eiser [naam eiser 2], niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar, omdat zij niet voldoen aan de criteria van belanghebbendheid. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder en het college terecht hebben betoogd dat de machtiging van de eisers om in beroep te gaan niet toereikend was. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat de eisers geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van de bouw van de recreatiewoningen, aangezien zij op ruime afstand wonen en geen zicht hebben op het bouwproject. De rechtbank bevestigt dat de vergunning voor de tien recreatiewoningen in overeenstemming is met het bestemmingsplan, dat geen totaal aantal objecten voorschrijft, maar een maximum per type object. De rechtbank wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht af en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1531 WABO

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] e.a., uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. K.E. Hendriksen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau,

het college (gemachtigden: mr. S.M.J. Janssens en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: vergunninghouder [naam vergunninghouder] uit [plaatsnaam] , vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger]
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van tien recreatiewoningen op [naam vergunninghouder] in [plaatsnaam] .
Met het bestreden besluit van 11 februari 2022 heeft het college besloten om, overeenkomstig het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, de bezwaren tegen de verleende vergunning deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond te verklaren.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep met zaaknummer 21/4115, op 11 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [naam eiser 1] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van het college en de vergunninghouder met zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de ontvankelijkheid van eisers in bezwaar (met uitzondering van eisers [naam eiser 2] ) en beoordeelt inhoudelijk het besluit tot het in stand laten van de vergunning voor de tien recreatiewoningen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Machtiging in beroep
1. Zowel het college als de vergunninghouder betogen dat de door mr. Hendriksen overgelegde machtiging om eisers te mogen vertegenwoordigen in deze procedure, niet toereikend is. De vergunninghouder betoogt dat de machtiging te algemeen geformuleerd is om daaruit te kunnen opmaken dat eisers instemmen met het voeren van deze beroepsprocedure. Bovendien is handmatig (met pen) ‘en’ toegevoegd aan het woord ‘vergunning’, en het is niet te achterhalen of dat voor of na ondertekening door eisers is gebeurd. Het college betoogt dat de machtiging niet toereikend is omdat de datum op de machtiging van vóór de verleende vergunning dateert.
1.1.
De machtiging is als volgt geformuleerd:
“Ondergetekenden machtigen hierbij de heer [naam eiser 1] te [plaatsnaam] en de heer mr. K.E. Hendriksen, juridisch adviseur te Gennep, om hen in rechte (bezwaar en beroep) te vertegenwoordigen inzake de verleende vergunning(en) betreffende nieuwbouw van recreatiewoningen en stacaravans/chalets op [naam vergunninghouder] te [plaatsnaam] .”
Naar het oordeel van de rechtbank is die formulering voldoende specifiek om de reikwijdte van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te bepalen. Er zijn al langer procedures gaande rondom de nieuwe recreatiewoningen en hiertoe zijn al meerdere vergunningen verleend. Eisers zijn het er in zijn algemeenheid niet mee eens dat er nieuwe recreatiewoningen worden gebouwd op de plek van de voormalige camping. Het is daarom voorstelbaar dat zij vóór de hier betreffende verleende vergunning al een machtiging hebben afgegeven om hier tegen op te komen. Het gaat in deze zaak bovendien maar om één vergunning, dus wanneer die ‘(en)’ is toegevoegd, doet er niet toe.
Ontvankelijkheid in bezwaar
2. Volgens het college zijn eisers, met uitzondering van eisers [naam eiser 2] , geen belanghebbende bij de vergunning omdat niet aan het afstand- en zichtcriterium is voldaan en omdat het bouwplan ook op andere wijze geen gevolgen van enige betekenis voor hen heeft. Eisers stellen wel gevolgen van enige betekenis te ondervinden van het bouwplan. De parkbewoners betalen parklasten op basis van een overeenkomst met het beheer van [naam vergunninghouder] . In ruil daarvoor worden de collectieve voorzieningen op het park in stand gehouden. De nieuwe recreatiewoningen komen op de plaats waar voorheen een camping was gesitueerd. Volgens eisers is die camping een collectieve voorziening. De camping was erg bosrijk, had een speeltuin, een sportvoorziening en een sanitairgebouw en beschikte over voor parkbewoners toegankelijke paden en wegen. Eisers verwijzen naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 augustus 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4307, waarin deze rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers in die zaak (waaronder [naam eiser 1] ) belanghebbende waren bij een vergunning tot realisatie van 660 zonnepanelen op een grasperceel op [naam vergunninghouder] .
2.1.
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [1] Dit vereist doorgaans een voldoende eigen, persoonlijk, objectief bepaalbaar, actueel en rechtstreeks belang. In het omgevingsrecht is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een omgevingsvergunning, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Deze gevolgen moeten wel van enige betekenis zijn. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
2.2.
Een belangrijk verschil tussen deze zaak en de zaak bij deze rechtbank waar eisers naar verwijzen uit 2021, is dat in die zaak niet in geschil was dat het grasperceel een collectieve voorziening was waar parklasten voor werden betaald. Ten aanzien van de voormalig camping is dat wel in geschil. Naar het oordeel van de rechtbank staat onvoldoende vast dat de voormalige camping ook aan te merken is als een collectieve voorziening. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden dat er onderhoud is gepleegd op de camping met de betaalde parklasten. Volgens de vergunninghouder (parkeigenaar) wordt de camping onderhouden met de vergoeding die campingbezoekers daarvoor betalen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. Op de zitting is gebleken dat de voorzieningen op de camping waar de parkbewoners gebruik van konden maken zijn verplaatst naar het centraal gedeelte van het park. De rechtbank kan uit de overgelegde foto’s niet vaststellen dat er gemeenschappelijke voorzieningen zijn verdwenen of zijn gereduceerd. Ten aanzien van die voorzieningen is dus ook geen sprake van gevolgen van enige betekenis. Tussen partijen is ten slotte niet in geschil dat eisers (behalve eisers [naam eiser 2] ) allen op ruime afstand van de nieuwe recreatiewoningen wonen en er geen zicht op hebben. Ook anderszins is niet gebleken van gevolgen van enige betekenis voor eisers. Het college heeft hen dus terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Inhoudelijk: strijd met het bestemmingsplan
3. Omdat eisers [naam eiser 2] wel ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar – zij wonen op korte afstand van het bouwplan – komt de rechtbank voor hen wel toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vergunning. Eisers [naam eiser 2] betogen dat met de bouw van de nieuwe recreatiewoningen het maximumaantal toegestane objecten op het park wordt overschreden. Volgens de laatste telling staan er 336 recreatiewoningen en 161 stacaravans op het park. Volgens bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan) mogen er 412 recreatiewoningen en 41 stacaravans op het park staan. [3] De stacaravans en recreatiewoningen kunnen niet als losse categorieën worden beschouwd, waardoor de overschrijding van het maximumaantal stacaravans ervoor zorgt dat er in totaal te veel objecten op het park staan en er geen plaats meer is voor nieuwe woningen. Volgens eisers laat de beschikbare ruimte op het park in combinatie met de minimaal vereiste 400m2 kavel voor een recreatiewoning zien dat er letterlijk geen ruimte is voor nog 76 recreatiewoningen.
3.1.
Voor het bouwen van de recreatiewoningen is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning wordt (onder meer) geweigerd als deze in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. [4] Voor [naam vergunninghouder] geldt in zijn geheel de bestemming recreatie. Op grond van de bouwregels mogen op het park onder andere kampeermiddelen en recreatiewoningen worden gebouwd, met zoals gezegd een maximumaantal van 412 recreatiewoningen en 41 stacaravans. Tussen partijen is niet in geschil dat er 336 recreatiewoningen en 161 stacaravans, en dus te veel stacaravans, op het park staan.
3.2.
In dit geval heeft het college besloten dat de vergunning moet worden verleend omdat er geen strijd is met het bestemmingsplan en ook aan de overige vereisten voor de vergunning is voldaan. De rechtbank is het daarmee eens. Met het college is zij van oordeel dat het niet zou aansluiten bij de systematiek van het bestemmingsplan om met het totaal aantal objecten te rekenen in plaats van met losse categorieën. In de bepaling over waar welk soorten objecten mogen staan, en daarna in de maximale hoeveelheden per soort, is een duidelijk onderscheid gemaakt. Er is geen totaal aan maximaal toegestane objecten opgenomen in het bestemmingsplan, maar er is gekozen voor een maximum in typen. In de berekening van eisers over de beschikbare ruimte op het park voor nieuwe woningen, is geen rekening gehouden met het feit dat er op dit moment te veel stacaravans op het park staan. Bovendien doet dit niet af aan de toegestane hoeveelheid volgens het bestemmingsplan: men is niet verplicht om alle nog 76 recreatiewoningen toegestane woningen te realiseren. Concluderend zijn de tien vergunde woningen dus toegestaan op het park. Dat er 114 stacaravans te veel op het park staan is een handhavingskwestie, die in deze procedure niet voorligt.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen het betaalde griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, voorzitter, en mr. T. Peters en
mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 22 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
(…)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
(…)
Artikel 2.11
(…)
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’
14.2.2 Toegestane bouwwerken
Op de gronden mogen per bestemmingsvlak uitsluitend de volgende bouwwerken worden opgericht:
De Paddock, Ponderosa, Park De Kievit en Wouters
a. kampeermiddelen;
b. uitsluitend ter plaatse van de bestemmingsvlakken De Paddock en Park De Kievit: recreatiewoningen;
(…)
14.2.3 Voorwaarden kampeermiddelen
(…)
j. het maximaal aantal toegestane standplaatsen ziet er per recreatiebedrijf als volgt uit:
Recreatiebedrijf
Stacaravans
Toeristisch kamperen
(…)
(…)
(…)
Park de Kievit
41
50
(…)
(…)
(…)
14.2.4 Voorwaarden t.a.v. (solitaire) recreatiewoningen en trekkershutten
(…)
j. het maximaal aantal toegestane recreatiewoningen en trekkershutten ziet er per recreatiebedrijf als volgt uit:
Recreatiebedrijf
Recreatiewoningen
Trekkershutten
(…)
(…)
(…)
Park de Kievit
412
(…)
(…)
(…)

Voetnoten

1.Art. 1:2, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271
3.Art. 14.2.2 sub a en b, 14.2.3 sub j en 14.2.4 tweede onderdeel sub j bestemmingsplan
4.Art. 2.1 lid 1 sub a en c, 2.10 lid 1 sub c, 2.11 lid 2 en 2.12 lid 1 sub a Wabo