Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Beslisgronden
primairop het standpunt dat belanghebbende de uitspraak op/omstreeks 19 december 2022 moet hebben ontvangen en wijst op de omstandigheid dat op 15 december 2022 het bedrag aan kostenvergoeding is overgemaakt en dat naar aanleiding van die betaling geen vragen zijn geuit door (de gemachtigde van) belanghebbende over de daarmee samenhangende beslissing en de gronden daarbij. Gelet daarop is het beroepschrift met dagtekening 1 mei 2023 te laat ingediend en is voor de termijnoverschrijding geen rechtvaardiging aangevoerd, zo stelt de heffingsambtenaar primair.
subsidiairop het standpunt dat belanghebbende als gevolg van de reactie op de ingebrekestelling uiterlijk op/omstreeks 1 februari 2023 bekend moet zijn geraakt met de uitspraak op bezwaar. Dat brengt mee dat als moet worden aangenomen dat de beroepstermijn later is aangevangen, deze uiterlijk medio maart 2023 is verstreken. Ook dan is het beroepschrift met dagtekening 1 mei 2023 te laat ingediend en is ook voor de termijnoverschrijding geen rechtvaardiging aangevoerd, in de optiek van de heffingsambtenaar.
beslist. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op 19 december 2022 een afschrift van die beslissing aan belanghebbende heeft
toegezonden. Dit heeft tot gevolg dat de beroepstermijn pas op een later moment is gaan lopen. Het heeft niet tot gevolg dat een dwangsom verschuldigd is geworden. Er was immers al uitspraak op bezwaar gedaan. Het verzoek tot toekenning van een dwangsom moet daarom worden afgewezen. Ook het verzoek tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor het doen van uitspraak op bezwaar moet worden afgewezen. Wat resteert is de vraag of belanghebbende op tijd beroep heeft ingesteld.
verzending. Wat niet in het voordeel spreekt van de heffingsambtenaar is dat hij geen deugdelijke verzendadministratie heeft kunnen verstrekken. Echter, met zijn toelichting omtrent het aanmaken van de betaalopdracht voor de proceskostenvergoeding in combinatie met het afschrift van de (juist geadresseerde) brief met een kopie van de uitspraak op bezwaar, heeft de heffingsambtenaar met succes gewezen op contra-indicaties tegen het betoog van belanghebbende. Dat brengt mee dat de beroepstermijn in beginsel op/omstreeks 19 december 2022 is aangevangen.
ontvangstlater dan 19 december 2022 heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarom ter bescherming van de rechtspositie van belanghebbende tot uitgangspunt dat belanghebbende pas op/omstreeks 1 februari 2023 voor het eerst kennis heeft genomen van de uitspraak op bezwaar. De beroepstermijn moet geacht worden te hebben gelopen tot (ongeveer) 15 maart 2023. Dan is het beroepschrift nog steeds na afloop van de (bijgestelde) termijn ontvangen.
5.Conclusies en gevolgen
6.Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot toekenning van een dwangsom af;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 90,91;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 9,09;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar de helft van het griffierecht, zijnde € 25 aan belanghebbende moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden de helft van het griffierecht, zijnde € 25 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.