In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 23 november 2023. In die uitspraak is bepaald dat verweerder, de Dienst Toeslagen, binnen zeven weken moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder volgens hem niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft in dit geval niet eerst een ingebrekestelling gestuurd, omdat de rechtbank al een termijn had gesteld in de eerdere uitspraak. Verweerder heeft niet binnen deze termijn een besluit genomen, wat de rechtbank dwingt om te bepalen dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank legt verweerder een beslistermijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak, conform artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
Daarnaast wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan tegemoet te komen. Eiser vraagt ook om vaststelling van een rechterlijke dwangsom die voortvloeit uit een eerdere uitspraak, maar de rechtbank stelt zich onbevoegd om hierover te beslissen. Tot slot moet verweerder het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiser vergoeden.