ECLI:NL:RBZWB:2024:5327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/5395 OPIUM VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de sluiting van een woning wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. van Steenberge, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Terneuzen om de woning van [rechthebbende] te sluiten voor de duur van drie maanden, vanwege de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. De burgemeester had op 4 juni 2024 besloten de woning te sluiten, na een politie-inval op 20 december 2023 waarbij 754,1 gram hennep werd aangetroffen. Verzoekster betwistte de noodzaak van de sluiting en stelde dat de hennep voor eigen gebruik was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd dat de aangetroffen hoeveelheid hennep bestemd was voor verkoop of handel. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten en schorste het besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5395 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] h.o.d.n. [bewindvoerderskantoor], in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [rechthebbende] uit [plaats] , verzoekster,
gemachtigde: mr. S. van Steenberge,
en

de burgemeester van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Gemeente Terneuzen, uit Terneuzen (derde-belanghebbende).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het sluiten van de woning van [rechthebbende] aan het [adres] in [plaats] .
In het besluit 4 juni 2024 (bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten de woning aan het [adres] in [plaats] (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden te sluiten met ingang van 4 juli 2024.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [rechthebbende] en de gemachtigde van het college, [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter beoordeelt dit onder meer aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangedragen, de zogenoemde gronden.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
Feiten
1.1.
[rechthebbende] staat ingeschreven en woont op het [adres] in [plaats] .
1.2.
Op 13 december 2023 is door Team Criminele Inlichtingendienst een proces-verbaal verstrekt waarin staat dat [rechthebbende] samen met iemand anders handelt in grote hoeveelheden verdovende middelen. Voor de handel en het bewaren van deze verdovende middelen zou [rechthebbende] zijn woning gebruiken. Het gaat in het proces-verbaal om zijn woning.
1.3.
Op 20 december 2023 werd, naar aanleiding van het proces-verbaal van 13 december 2023 en een proces-verbaal van verdenking, binnengetreden in de woning van [rechthebbende] . In de keuken werd een boodschappentas aangetroffen met daarin zakken hennep met een totaal gewicht van 752,7 gram. Op het terras, vlak bij de voordeur, werd een boterhamzakje met een kleine hoeveelheid hennep met een totaalgewicht van 2,4 gram aangetroffen. Verder zijn er twee mobiele telefoons en een USB-stick in beslag genomen.
1.4.
[rechthebbende] is op 21 december 2023 als verdachte gehoord. Hij heeft verklaard dat de aangetroffen hennep zijn eigendom is en dat hij niet op de hoogte was hoeveel hennep hij voor eigen gebruik in de woning mocht hebben. Hij heeft van de aangetroffen hennep afstand gedaan.
1.5.
Bij brief van 16 april 2024 heeft de burgemeester aan [rechthebbende] kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.6.
In het bestreden besluit van 4 juni 2024 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet gelast de woning te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 4 juli 2024 voor een periode van drie maanden.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingskader voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of de uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich mee zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belangen.
Heeft verzoekster spoedeisend belang?
4. De burgemeester heeft in het verweerschrift gesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van de burgemeester ter zitting verklaard dat zij het spoedeisend belang wel aanwezig acht. Gelet op de aard van de zaak is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
De bevoegdheid van de burgemeester
5.1.
Ter zitting heeft [rechthebbende] gesteld dat de aangetroffen hennep afkomstig was van twee planten uit zijn eigen tuin. De geoogste drugs was voor eigen gebruik, hij rookt elke avond één joint voor het slapengaan, en werd bewaard in de grote bigshopper. De drugs in de bigshopper was ook al deels aan het rotten. De politieagent die bij de doorzoeking in de woning aanwezig was, zou dit hebben bevestigd. [rechthebbende] heeft bij de doorzoeking van zijn woning gelijk verklaard dat hij hennep had en dit aan de agenten laten zien. De volgende dag heeft hij op het bureau dezelfde verklaring gegeven. Daar komt volgens hem bij dat het zelf kopen van zo’n grote hoeveelheid drugs voor hem veel te duur is. Hij krijgt leefgeld en kan dat niet betalen. Van drugshandel vanuit de woning is geen sprake en dit blijkt ook onvoldoende uit het bestreden besluit.
5.2.
De burgemeester stelt dat het, gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs en de overige feiten en omstandigheden, op de weg van [rechthebbende] ligt om aan te tonen dat de woning geen rol speelde in de drugshandel. [rechthebbende] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die in die richting wijzen, maar uitsluitend feiten en omstandigheden die bijkomend aan het besluit ten grondslag zijn gelegd geprobeerd te ontkrachten. De burgemeester was dan ook bevoegd om de woning te sluiten.
5.3.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat hennep is opgenomen in lijst II van de Opiumwet.
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden ‘daartoe aanwezig’ moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Dat wil zeggen voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1] Het is dan aan de rechthebbende van het pand, in dit geval aan [rechthebbende] , om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester in gevolge van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning 754,1 gram hennep werd aangetroffen, een zeer grote overschrijding van de gebruikershoeveelheid. [rechthebbende] heeft dit ook niet ontkend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verklaring van [rechthebbende] , dat de (grote hoeveelheid) hennep afkomstig is van eigen oogst, niet op voorhand onaannemelijk is. [rechthebbende] heeft een helder en – kennelijk – consistent betoog over zijn eigen gebruik en de wijze waarop hij dit faciliteert. Daarbij speelt mee dat er geen andere zaken in de woning zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en er ook geen andere relevante feiten of omstandigheden zijn die in die richting wijzen. Deze blijken immers niet uit de summiere bestuurlijke rapportage die de burgemeester aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Het rapport bevat een zeer korte zakelijke weergave van de verklaring van [rechthebbende] bij de politie, er zijn geen foto’s opgenomen waaruit de aangetroffen situatie en de (staat van de) hoeveelheid aangetroffen hennep blijkt en er staat niets in over de aangetroffen telefoons en usb-stick. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester desgevraagd aangegeven dat uit het onderzoek naar de telefoons en de usb-stick blijkt dat deze niet werden gebruikt voor drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelt dat het aannemelijk is dat de aangetroffen hennep voor eigen gebruik van [rechthebbende] was. Aangezien de burgemeester niet heeft gemotiveerd waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid hennep voor de verkoop, aflevering en verstrekking bestemd is, was hij niet bevoegd de last op te leggen. In de beslissing op bezwaar dient de burgemeester zijn bevoegdheid nader te motiveren.
5.5.
De voorzieningenrechter is dus van oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening om die reden al zal toewijzen. Gelet op de door verzoekster naar voren gebrachte gronden en wat ter zitting is besproken, acht de voorzieningenrechter het echter ook nog van belang om in te gaan op de evenredigheid van de woningsluiting en dan meer specifiek op het noodzakelijkheidscriterium.
Noodzakelijkheidscriterium
6.1.
Verzoekster stelt dat het uitgangspunt van het beleid is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij een sluiting oplevert. In de beslissing is echter niet gemotiveerd dat daarvan sprake is en op welke wijze de woning een rol zou vervullen bij de handel. Verzoekster heeft uitdrukkelijk verklaard dat dat niet het geval is. Daarnaast moet volgens verzoekster ook worden gekeken naar de soort drugs en de wijze waarop deze is aangetroffen. Volgens verzoekster was er geen loop naar de woning en waren er ook geen meldingen van overlast. Dit blijkt ook niet uit het dossier. De enkele aanwezigheid van softdrugs maakt niet dat over handel gesproken kan worden: de aannemelijkheid van handel kan op basis van dit dossier niet worden aangenomen.
6.2.
De burgemeester stelt dat vanuit het oogpunt van proportionaliteit en evenredigheid tot directe sluiting van de woning wordt overgegaan als sprake is van meer dan 5 gram softdrugs en/of 1 pil of 0,5 gram harddrugs, tenzij betrokkene aannemelijk kan maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig is. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak tot sluiting groter zijn dan bij softdrugs. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn in het geval van recidive. De politie heeft in de woning een handelshoeveelheid softdrugs aangetroffen, namelijk 754,1 gram. Daarmee is sprake van een ernstig geval en kan sluiting niet uitblijven. In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. De burgemeester stelt dat het uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij een sluiting oplevert, ook als er ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Daarnaast is er volgens de burgemeester sprake van een kwetsbare woonwijk. Het maatwerkteam is bij een aantal bewoners van het woonwagenkamp betrokken vanwege multi-problematiek.
6.3.
Het noodzakelijkheidscriterium houdt in dat de sluiting noodzakelijk moet zijn ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Bij de beoordeling van dit criterium wordt er met name naar de ernst en omvang van de overtreding gekeken. [2] De ernst en omvang van de overtreding kan worden afgeleid uit een zevental factoren, namelijk het soort drugs, of er sprake is van recidive, of er sprake is van feitelijke handel, de ligging van het pand (bijvoorbeeld of sprake is van een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk), het gevaar voor de openbare orde, de professionaliteit en het tijdsverloop tussen het aantreffen van de overtreding en de oplegging van de maatregel. [3]
6.4.
De burgemeester heeft de voorzieningenrechter er (nog) niet van kunnen overtuigen dat er een noodzaak bestaat om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat er een grote hoeveelheid softdrugs in de woning van [rechthebbende] is aangetroffen en dat de burgemeester de noodzaak van de sluiting baseert op die (handels-)hoeveelheid drugs en de ligging van de woning. De burgemeester heeft echter niet gemotiveerd dat sprake is van feitelijke handel vanuit de woning. Daarnaast heeft de burgemeester ter zitting desgevraagd bevestigd dat er geen sprake is van recidive, een gevaar voor de openbare orde of van professionaliteit. De stelling dat de woning in een kwetsbare wijk ligt, kan de noodzaak om tot sluiting over te gaan ook niet dragen. De burgemeester heeft immers bevestigd dat er geen (andere) opiumsluitingen zijn geweest in de woonwijk en dat er maatschappelijk werk actief is - wat daar verder ook van zij - maakt niet dat sprake is van een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat zonder nader onderzoek de noodzaak om tot sluiting over te gaan ook ontbreekt. De burgemeester dient dit in de beslissing op bezwaar ook nader te motiveren.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter schorst het besluit van de burgemeester waarbij de woning aan de [adres] in [plaats] voor de periode van drie maanden wordt gesloten. Deze schorsing duurt voort tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
9. De voorzieningenrechter zal de burgemeester veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter vast op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 1 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt in deze wet onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Voetnoten

1.ABRvS 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3293 en ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1140.
2.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
3.ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1139, ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1913, ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3233, ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:509, ABRvS 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879 en ABRvS 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1142.