ECLI:NL:RVS:2023:1139

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
202200266/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en evenredigheid van sluiting van een woning wegens drugshandel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 december 2021 haar beroep ongegrond verklaarde. De burgemeester van Leeuwarden had op 23 juni 2020 besloten om de woning van [appellante] gedurende zes maanden te sluiten, nadat op 2 maart 2020 tijdens een politieonderzoek naar internationale drugscriminaliteit verschillende soorten harddrugs in en rond de woning waren aangetroffen. De burgemeester oordeelde dat er sprake was van een ernstige situatie volgens de Beleidsregels Opiumwet, wat leidde tot de sluiting van de woning. In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting en dat de sluiting niet evenredig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 februari 2023. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid harddrugs die de grens voor eigen gebruik overschreed. De Afdeling bevestigde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de sluiting evenwichtig was, ondanks de gevolgen voor [appellante]. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202200266/1/A3.
Datum uitspraak: 22 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
[appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland (hierna: de rechtbank) van 9 december 2021 in zaak nr. 20/3643 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft de burgemeester [appellante] gelast de woning aan de [locatie] te [plaats] gedurende zes maanden gesloten te houden.
Bij besluit van 5 november 2020 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E. Verdoorn en mr. M.R.A. Schellingerhout, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] was huurder en bewoner van de woning. Op 2 maart 2020 zijn tijdens een doorzoeking door de politie in het kader van een onderzoek naar internationale drugscriminaliteit goederen en middelen aangetroffen in en rond de woning en in beslag genomen. Het gaat onder andere om:
-        een zakje met poeder in de dakgoot aan de achterzijde van de woning
-        100 ml flesje met netto 100,98 gram vloeistof GHB
-        wit flesje met netto 86,21 gram vloeistof GHB
-        buisje met netto 1,23 gram vloeistof GHB
-        gripzakje met opdruk wietblad met netto 1,01 gram MDMA
-        gripzakje met netto 4,21 gram MDMA
-        gripzakje met netto 0,40 gram MDMA
-        gripzakje met 0,51 gram amfetamine & cocaïne
-        plastic zakje met netto 0,14 gram amfetamine
-        500 ml fles met netto 333,17 gram vloeistof GBL
-        500 ml fles caustic soda met netto 165,12 gram natriumhydroxide
Een hoofdinspecteur van de politie heeft hierover een bestuurlijke rapportage opgemaakt.
Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester [appellante] gelast de woning te sluiten. Volgens de burgemeester is sprake van een ernstige situatie zoals neergelegd in de Beleidsregels Opiumwet 13b gelet op de indicatoren a, c, f, g, j en m van Hoofdstuk 4 van dat beleid.
Gronden van het hoger beroep
2.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting. Voorbijgaan aan de geringe overschrijding van de handelshoeveelheid en het feit dat haar niets kan worden verweten, betekent volgens [appellante] dat iedere woning van een verslaafde kan worden gesloten als er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen.
[appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte uitgaat van feitelijke handel in of vanuit de woning. Deze aanname is naar de aard onweerlegbaar en wordt niet door feiten ondersteund. Er was geen sprake van loop naar de woning in een keten van drugshandel en in de woning zijn geen attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel. De noodzaak van sluiting ontbrak omdat na het aantreffen van de drugs tot de datum van sluiting al vier maanden waren verstreken en de kennis die bij haar in de woning verbleef van wie volgens [appellante] de aangetroffen drugs waren, direct na de vondst de toegang door haar is ontzegd.
Ten slotte betoogt [appellante] dat de sluiting niet evenredig is. Zij woonde daar juist om met begeleiding in een veiligere omgeving te kunnen leven nadat zij in haar vorige woning ernstig was mishandeld. De burgemeester heeft geen belang toegekend aan de vraag of zij zou kunnen voorzien in andere huisvesting.
Beoordeling van gronden van het hoger beroep
3.       Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).
Bevoegdheid
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik van harddrugs van 0,5 gram overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd, wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
4.1.    Niet in geschil is dat de onder 1 genoemde harddrugs zijn aangetroffen. De hoeveelheid overstijgt de onder 4 genoemde 0,5 gram ruim, zodat de drugs worden geacht te zijn bestemd voor drugshandel. Dit betekent dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toe te passen. De Afdeling onderschrijft verder de overwegingen van de rechtbank op dit punt. Omdat zoals overwogen 0,5 gram een door het Openbaar Ministerie gehanteerd criterium is dat als uitgangspunt kan worden aanvaard en 0,5 gram bovendien in dit geval ruim is overschreden, kan het betoog in hoger beroep dat het oordeel van de rechtbank ertoe zou leiden dat de woning van een verslaafde kan worden gesloten als er een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen niet leiden tot een ander oordeel.
4.2.    Gelet op het vorenstaande was de burgemeester bevoegd tot sluiting van de woning.
Was de sluiting evenredig?
Noodzakelijkheid van de sluiting
5.       Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
5.1.    Zoals hiervoor overwogen is het bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De Afdeling heeft overwogen dat bij de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester bij een geringe overschrijding van deze hoeveelheden drugs dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel zoals een waarschuwing kan worden volstaan, dan wel of sluiting als reparatoire maatregel is aangewezen ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat kader is ook van belang de soort drugs die in een woning is aangetroffen. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is weliswaar in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2388).
5.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester gelet op de ernst en de omvang van de overtreding redelijkerwijs heeft kunnen oordelen dat sluiting van de woning noodzakelijk was. De Afdeling is het hiermee eens en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en voegt daar in reactie op de gronden van het hoger beroep het volgende aan toe.
5.3.    In dit geval is, anders dan [appellante] heeft gesteld, geen sprake van een geringe overschrijding, maar van een ruime overschrijding van de handelshoeveelheid harddrugs met verschillende soorten harddrugs waaronder ook MDMA en cocaïne. Dat is een aanwijzing dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld. Daarmee vervulde de woning een rol binnen de keten van drugshandel wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444). De verwijzing van [appellante] naar de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in die uitspraak wordt het uitgangspunt gehanteerd dat een woning bij aanwezigheid van een handelshoeveelheid een rol vervulde binnen de keten van drugshandel en dat het vervolgens aan de betrokkene is om het tegendeel te bewijzen. Dat heeft [appellante] niet gedaan door er op te wijzen dat geen weegschaal, verpakkingsmaterialen, contant geld en wapens zijn aangetroffen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat, naast een aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs, de woning een rol speelt in een grootschalig drugsonderzoek van de politie, middelen om GHB te produceren zijn aangetroffen en een kennis uit een vroegere kring van gebruikers in de woning verbleef. Dat zijn ook aanwijzingen dat drugs in of vanuit de woning werden verhandeld.
5.4.    Verder bestaat in het tijdsverloop tussen de vondst van de drugs en datum van sluiting geen aanleiding voor het oordeel dat de noodzaak voor sluiting ontbrak. De doorzoeking van de woning was op 2 maart 2020 en het besluit tot sluiting op 23 juni 2020. Dat is geen onredelijk lange periode. Uiteindelijk heeft, na enig tijdsverloop, het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank ertoe geleid dat de sluiting daadwerkelijk is ingegaan op 6 augustus 2020. Bovendien is op 25 juni 2020 nog door een hoofdagent van politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt van het vermoeden van aflevering van drugs aan de bewoners van de woning.
Ten slotte maakt het in dit geval niet uit dat de kennis de woning al had verlaten. De sluiting is een maatregel die niet is gericht op een bewoner van de woning maar op de woning zelf met als doel die aan de keten van drugscriminaliteit te onttrekken.
Evenwichtigheid van de sluiting
6.       Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenwichtig moet zijn.
6.1.    De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden met zich brengen dat de burgemeester redelijkerwijs niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116. Uit de uitspraak van 4 juli 2018 volgt ook dat als de betrokkene een verwijt gemaakt kan worden, omstandigheden als het ontbreken van recidive, de financiële situatie, ontbinding van een huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst niet zonder meer in de weg hoeven te staan aan sluiting van de woning.
6.2.    Wat betreft de verwijtbaarheid kan, naast haar verantwoordelijkheid als huurder voor de woning waar de rechtbank terecht op wijst, aan [appellante] worden tegengeworpen dat volgens de bestuurlijke rapportage niet alleen in de slaapkamer van haar kennis maar ook in haar eigen slaapkamer en de woonkamer verschillende soorten harddrugs als GHB, cocaïne, amfetamine en MDMA zijn gevonden waarvan sommige de gebruikershoeveelheid ruim overschreden. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat al deze drugs van haar kennis waren of door haar in de woning zijn gebracht.
6.3.    Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, leidt in dit geval niet tot het oordeel dat de sluiting onevenwichtig is. Inherent aan de sluiting van de woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid (zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630). Daar komt wat betreft het vinden van een vervangende verblijfplaats tijdens de sluiting het volgende bij.
6.4.    [appellante] wordt niet gevolgd in het standpunt dat in het geheel geen belang is toegekend aan de vraag of zij zou kunnen voorzien in een vervangende verblijfplaats en de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat zij in de woning met begeleiding in een veiligere omgeving is gaan wonen. Allereerst heeft de burgemeester in de besluitvorming erkend dat de sluiting gevolgen zal hebben voor haar dagelijkse bestaan. Hij heeft de begunstigingstermijn verlengd zodat [appellante] voldoende mogelijkheden zou hebben om tijdelijke woonruimte te vinden. De burgemeester heeft haar begeleider van Pluskwadraat telefonisch op de hoogte gebracht van zijn voornemen tot sluiting. Verder heeft hij [appellante] erop gewezen waar zij zich kan melden indien zij binnen haar netwerk geen onderdak zou kunnen vinden. Bovendien is het in de eerste plaats aan [appellante] om een vervangende verblijfplaats te vinden en heeft zij niet onderbouwd waarom zij daartoe niet in staat was. [appellante] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij een poging heeft ondernomen om bij familie, vrienden of kennissen te vragen of zij daar tijdelijk kon verblijven en dat dit niet mogelijk was (vergelijk de uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2444). Dat [appellante] mogelijk op een zwarte lijst van verhuurders is geplaatst is een gevolg dat in dit geval de sluiting niet onevenwichtig maakt gelet op de verschillende soorten harddrugs, de middelen om harddrugs te produceren en haar verwijtbaarheid. Zoals overwogen onder 6.1 hoeven als de betrokkene een verwijt gemaakt kan worden omstandigheden als ontbinding van een huurovereenkomst en plaatsing op een zwarte lijst niet zonder meer in de weg te staan aan sluiting van de woning. Gezien de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden hoefde de burgemeester in de kwetsbare positie van [appellante] geen aanleiding te zien van sluiting van haar woning af te zien.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.M.L. Niederer en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023
176-898