Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd voor het rijden op het trottoir in Tilburg op 5 april 2022. Betrokkene had beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 25 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. D. Hoveijn, was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, het rijden op het trottoir, vaststond. Betrokkene voerde aan dat de verkeerssituatie onduidelijk was en dat er geen foto als bewijs in het dossier was opgenomen, wat volgens hem in strijd was met het Beleidskader digitale handhaving.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete vervolgens gematigd met 25% vanwege deze schending. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een verdere matiging van de boete.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete gewijzigd naar € 84,37, plus administratiekosten, en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling door de officier van justitie aan betrokkene moest worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan.