In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 12 april 2023, waarin werd bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zeven weken na de verzending van die uitspraak moest beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt dat verweerder deze beslissing niet heeft genomen, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en legt verweerder op om alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit te nemen.
De rechtbank overweegt dat in gevallen waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn geen besluit op bezwaar heeft genomen, een dwangsom van € 250,- per dag kan worden opgelegd, met een maximum van € 37.500,-. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Eiseres vraagt om betaling van een eerder opgelegde dwangsom van € 15.000,-, maar de rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om hierover te beslissen, aangezien dit een burgerlijke kwestie betreft.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseres moet vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 437,50, omdat de zaak enkel betrekking heeft op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank wijst erop dat de beslissing openbaar is gemaakt en dat partijen de mogelijkheid hebben om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.