ECLI:NL:RBZWB:2024:5194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/8986
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal op basis van levensvatbaarheid van het bedrijf

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, waarin zijn aanvraag voor een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) is afgewezen. Eiser, die sinds 2011 een eenmanszaak heeft gericht op de verkoop van antieke en gebruikte computers, heeft op 9 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering ter waarde van € 12.403,-. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een rapport van het Instituut Midden- en Kleinbedrijf (IMK), waarin werd geconcludeerd dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 20 juni 2024 behandeld. Eiser heeft betoogd dat zijn bedrijf levensvatbaar is en dat hij recht heeft op de gevraagde uitkering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn bedrijf levensvatbaar is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de winstgevendheid van zijn onderneming en zijn financiële positie, niet overtuigend geacht. Het college heeft zich terecht gebaseerd op het advies van het IMK, dat de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser in twijfel trok.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht wordt niet terugbetaald. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om het college op te dragen het uitbetaalde voorschot om te zetten in algemene bijstand die niet hoeft te worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8986 BBZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 augustus 2023 (bestreden besluit).
Het college heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college [naam 1] en [naam 2] . Namens het Instituut Midden- en Kleinbedrijf (IMK) heeft [adviseur IMK] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college waarin de afwijzing van eisers aanvraag voor een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal (‘om niet’) in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser is sinds 1 januari 2011 actief met zijn [eenmanszaak]. Hij is destijds gestart met de online verkoop van antieke computers en heeft later de focus verlegd naar gebruikte pc-hardware uit de periode 1985-2000. Eiser wil zich nu meer focussen op zogenaamde ‘legacy’ computers die al 20 jaar of langer niet meer worden ondersteund en hij wil investeren in nieuwe voorraad.
Eiser heeft op 9 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal (‘om niet’) ter waarde van € 12.403,- in het kader van het Bbz 2004.
Met het besluit van 14 april 2023 (primair besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat het bedrijf van eiser op basis van het onderzoek van het Instituut Midden- en Kleinbedrijf (IMK) naar verwachting niet levensvatbaar zal zijn.
Eiser heeft op 24 april 2023 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij de aanvraag van eiser voor een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal (‘om niet’) terecht hebben afgewezen, omdat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is. Het college baseert dit standpunt op het advies in het rapport van het IMK. Dit rapport, dat commerciële en financiële analyses bevat, is voldoende inzichtelijk en inhoudelijk consistent. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van het IMK op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Ook heeft eiser geen objectieve gegevens ingebracht die zijn stelling dat het bedrijf levensvatbaar is onderbouwen noch komt hij met een tegenrapport van een andere ter zake deskundig te achten persoon of instantie. De conclusie is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedrijf levensvatbaar is. Ten slotte verbetert het college - overeenkomstig het advies van de commissie - wel het primaire besluit, in die zin dat ook de afwijzing van het bedrijfskrediet (‘om niet’) onder de afwijzing valt.
Beroepsgronden
4.1
Eiser stelt dat hij recht heeft op een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal (‘om niet’). Hij heeft met het bezwaar- en beroepschrift voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijf levensvatbaar is en dat zijn inkomen langdurig onder bijstandsniveau ligt. Zijn bedrijf is levensvatbaar, omdat (1) de onderneming consistent winstgevend is en het rendement op investering hoog is; (2) de prognose is dat de winst en het eigen vermogen aanzienlijk zullen toenemen na investering van het aangevraagde bedrijfskapitaal en dat die winst ruim voldoende is voor de persoonlijke onttrekkingen; (3) de huidige financiële positie gunstig is; (4) eisers ondernemingscompetenties op orde zijn en (5) de markt voor legacy computer hardware voor onbepaalde duur groot zal blijven. Daarnaast bedraagt het gemiddelde inkomen van eiser € 4.946,- per jaar op basis van zijn inkomensverklaringen van het jaar 2022, 2021, 2020 en 2019. Zijn inkomen valt dus ruim onder de bijstandsnorm.
4.2
Eiser verzoekt de rechtbank om het bestreden besluit te vernietigen en het college op te dragen een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal (‘om niet’) toe te kennen. Daarnaast verzoekt hij om het college op te dragen het uitbetaalde voorschot om te zetten in algemene bijstand die niet hoeft te worden terugbetaald. Ten slotte verzoekt eiser om zijn proceskosten te vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
5.1
Tussen partijen is in geschil of het bedrijf van eiser als levensvatbaar in de zin van artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 is aan te merken. Nu het hier gaat om een aanvraag rust de bewijslast van levensvatbaarheid naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] op eiser.
5.2
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om aan alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
5.3
Zoals de CRvB eerder heeft overwogen [2] kan een bijstandverlenend orgaan zich bij zijn besluitvorming inzake vragen over levensvatbaarheid van bedrijven baseren op adviezen van deskundige instanties als het IMK. Voorts is volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag, in dit geval 14 april 2023. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden.
Is sprake van een levensvatbaar bedrijf?
6.1
Het college heeft ter zitting nader toegelicht dat het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van het IMK van 30 maart 2023. De conclusie van het IMK dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar is te achten, is gebaseerd op een onderzoek naar de ondernemerscompetenties van eiser, een commerciële analyse van de markt en een financiële analyse van de door eiser verstrekte financiële gegevens. De adviseur IMK heeft ter zitting nader toegelicht dat de omzetverwachting en de verwachting van het bedrijfsresultaat alsmede eisers ondernemingscompetenties zwaarwegende onderdelen vormen in het advies van het IMK bij de beoordeling van de levensvatbaarheid. Op basis van licht geïntensiveerde marktbewerking, de voorraadhoogte en de historische omzetten verwacht het IMK voor 2023 een omzet van € 20.000,-. Voor 2024 gaat het IMK uit van een omzet van € 22.500,-. Het IMK gaat uit van een lage onttrekking van € 1.135,- per maand gebaseerd op het bestaansminimum. Bij een nog lager bedrag is er volgens de adviseur IMK geen ruimte om eventuele tegenvallers op te vangen en een onttrekking beneden het bestaansminimum duidt op een niet levensvatbaar bedrijf. Wat betreft het exploitatieresultaat gaat het IMK voor 2023 en 2024 uit van respectievelijk € 5.500,- en
€ 5.900,-. Het IMK verwacht een liquiditeitstekort van € 6.400,- in 2023 en van € 6.000,- in 2024. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat de omzetprognose voor 2023 en 2024 voldoende is onderbouwd. De financiële prognose in combinatie met de als beperkt aangemerkte ondernemingscompetenties van eiser rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte het bedrijfskapitaal (‘om niet’) niet heeft betrokken bij de berekening van zijn (toekomstige) financiële positie. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Eiser loopt ten onrechte op de zaken vooruit door het bedrijfskapitaal dat geïnvesteerd kan worden in voorraden mee te nemen bij de berekening van zijn (toekomstige) financiële positie. Dit is alleen anders als sprake zou zijn van een lening, maar hiervoor wil eiser niet in aanmerking komen. Hierbij merkt de rechtbank op dat een (huidig) tekort in de voorraad op een minder goed functionerende onderneming duidt. Verder is door de adviseur IMK afdoende toegelicht dat en waarom bij de beoordeling van het inkomen niet gekeken is naar het fiscaal inkomen van eiser, maar naar het bedrijfsresultaat. Er moet sprake zijn van een normale afschrijving en het besteedbaar inkomen bij normaal ondernemerschap is het criterium. In het advies van het IMK is daarom uitgegaan van de afschrijvingen zoals zichtbaar op het door eiser overgelegde Excelbestand. Dat het fiscaal inkomen van eiser lager ligt, is volgens de adviseur van het IMK niet relevant. De rechtbank begrijpt dat partijen in hun berekeningen zijn uitgegaan van dezelfde cijfers (het Excelbestand), maar deze anders interpreteren. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de adviseur IMK is de rechtbank van oordeel dat terecht is uitgegaan van een ruimere definitie van het inkomstenbegrip [4] dan enkel het fiscaal inkomen.
6.3
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is. Het college heeft het bestreden besluit kunnen baseren op het advies van het IMK. Het advies van het IMK is in combinatie met de toelichting die het college en de adviseur IMK ter zitting hebben gegeven, voor zover het betreft de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voorgenomen bedrijf levensvatbaar is, voldoende inzichtelijk en concludent. Het is de rechtbank niet gebleken dat het advies feitelijke onjuistheden bevat.
Tegenrapport
7. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij zelf voldoende deskundig is op het gebied van ondernemen, finance en de markt voor oude computers. Op basis van zijn eigen onderzoek is het bedrijf levensvatbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen objectieve gegevens - zoals een deskundig tegenadvies - overgelegd die zijn stelling dat wel sprake is van een levensvatbaar bedrijf, kunnen onderbouwen. Louter eigen verwachtingen van de belanghebbende omtrent de levensvatbaarheid van zijn bedrijf vormen onvoldoende basis voor het toekennen van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. [5] Dat is in het geval van eiser niet anders. Bovendien is eiser niet onafhankelijk bij een onderzoek naar de levensvatbaarheid van zijn eigen bedrijf.
Belangenverstrengeling
8. Eiser heeft gesteld dat het IMK niet onafhankelijk is en dat sprake is van een belangenverstrengeling. Gemeenten vormen het grootste deel van de opdrachtgevers van het IMK. De ambtenaar die de aanvraag van eiser heeft behandeld (de heer [naam 3]) is volgens eiser ook betrokken geweest bij het advies van het IMK. Ter zitting heeft de adviseur IMK uitdrukkelijk verklaard dat de heer [naam 3] niet betrokken is geweest bij het advies van het IMK. De heer [naam 3] was ten tijde van de aanvraag gedetacheerd bij het college. Medewerkers van het IMK worden volgens de adviseur IMK wel vaker tijdelijk als Bbz-specialist gedetacheerd bij gemeenten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat deze werkwijze van het IMK heeft geleid tot een belangenverstrengeling. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de onafhankelijkheid van het IMK in het advies van 30 maart 2023 niet was gewaarborgd.

Conclusie en gevolgen

9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser voor een uitkering in levensonderhoud en bedrijfskapitaal (‘om niet’) terecht is afgewezen, omdat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Reeds hierom kan hetgeen door eiser overigens is aangevoerd buiten bespreking blijven.
9.2
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om het college op te dragen het uitbetaalde voorschot om te zetten in algemene bijstand die niet hoeft te worden terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 1 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004)
Artikel 1, aanhef en onder c
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan;
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en tweede lid
1. Algemene bijstand kan worden verleend aan:
a. de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest en wiens bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is;
2. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan slechts worden verleend aan de zelfstandige, bedoeld in de onderdelen a, b en c van het eerste lid.
Artikel 22
Bijstand in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan aan een zelfstandige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, worden verleend in de vorm van een bedrag om niet tot ten hoogste € 12.352,00, indien het inkomen van de zelfstandige duurzaam lager is dan de som van de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 en 3.3, van de wet, en de verleende bijzondere bijstand en diens vermogen de grens genoemd in artikel 3, eerste lid, niet te boven gaat. Deze bijstand gaat niet samen met bijstand als bedoeld in artikel 20.
Beleidsregels Besluit bijstandsverlening zelfstandigen gemeente Schouwen-Duiveland 2020 (Beleidsregels)
Artikel 2. De aanvraag
Het college onderzoekt of de aanvrager tot de doelgroep van het Bbz behoort en doet vervolgens onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf op basis van de informatie en gegevens die door de zelfstandige zijn geleverd. Een startende zelfstandige moet onder andere een ondernemingsplan inleveren, andere zelfstandigen een plan van aanpak of doorstartplan.
Indien nodig geeft het college opdracht aan een externe deskundige voor een levensvatbaarheidsonderzoek. Het college vraagt in ieder geval een extern onderzoek op als er een krediet wordt aangevraagd dat € 5.000,- of meer bedraagt. Bij een aanvraag voor een lager krediet bedrag beoordeelt de klantmanager Bbz of er een extern onderzoek wordt opgevraagd.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:111, van
2.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 19 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1639 en van
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:516.
4.Artikel 1, aanhef en onder e en f, Bbz 2004 en artikel 6 Bbz 2004 jo. artikel 31 jo. artikel 32 PW.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1785, r.o. 4.3.