Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004) ter voorziening in de kosten van levensonderhoud en een krediet voor bedrijfskapitaal. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage, omdat het bedrijf van de appellant niet levensvatbaar werd geacht. Dit oordeel was gebaseerd op een rapport van het Bureau Zelfstandigen en Kunstenaars, waarin werd gesteld dat de omzetprognose van de appellant niet realistisch was en dat er geen cijfermatige onderbouwing was voor de begrote omzet.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is en dat het college ten onrechte het advies van het Bureau Zelfstandigen en Kunstenaars heeft gevolgd. Hij stelde dat er onvoldoende marktonderzoek was gedaan en dat er een extern onderzoek naar de levensvatbaarheid had moeten plaatsvinden. De Raad overwoog echter dat het college gerechtigd was om zich te baseren op de adviezen van deskundige instanties en dat de appellant niet met objectieve gegevens had aangetoond dat zijn bedrijf wel levensvatbaar was. De Raad concludeerde dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te verwachten dat de appellant na bijstandsverlening een inkomen zou verwerven dat toereikend was voor de voortzetting van zijn bedrijf.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.