ECLI:NL:CRVB:2018:1785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
15-8042 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening zelfstandige op basis van levensvatbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, een zelfstandig ondernemer, had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van het Plein te Zutphen, omdat het bedrijf van de appellant als niet levensvatbaar werd beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de jaren 2012, 2013 en 2014 geen inkomsten uit zijn bedrijf heeft verkregen en dat de verwachtingen van de appellant over toekomstige inkomsten niet voldoende zijn om de levensvatbaarheid van zijn onderneming aan te tonen. De Raad heeft geoordeeld dat louter eigen verwachtingen van de ondernemer omtrent de te verwachten omzet onvoldoende basis vormen voor het toekennen van bijstand. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.8042 BBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
27 oktober 2015, 14/6879 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het Plein te Zutphen (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 5 juni 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Appellant heeft op 16 april 2018 verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting op
23 april 2018. De Raad heeft dit uitstelverzoek, nadat eerder verscheidene verzoeken van appellant om uitstel waren toegewezen, bij brief van 18 april 2018 gemotiveerd afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2018. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Poot.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant exploiteert vanaf 1 juli 1998 de eenmanszaak [eenmanszaak] .
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft aan appellant over de periode van 17 december 2012 tot en met 16 december 2013 bijstand verleend op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant is als zogenoemde beëindigende zelfstandige met een niet levensvatbaar bedrijf daarbij op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bbz 2004 verplicht de activiteiten in zijn bedrijf te beëindigen.
1.3.
Op 7 januari 2014 heeft appellant zich gemeld voor een nieuwe aanvraag om bijstand op grond van het Bbz 2004. Hij heeft daarbij een doorstartplan ingediend. Het dagelijks bestuur heeft daarop BT‑bedrijfsadvies (BTB) gevraagd een onderzoek in te stellen naar het bedrijf van appellant. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een advies van 16 mei 2014. In dit advies is vermeld dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar is en dat appellant daarnaast niet voldoet aan het urencriterium van artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Tevens is in het advies vermeld dat appellant al een aantal jaren onvoldoende omzet behaalt, dat de omzet in 2013 nagenoeg nihil was en de omzet in 2014 naar verwachting zo gering is dat ook in dat jaar niet zal kunnen worden voldaan aan het urencriterium.
1.4.
Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 3 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 augustus 2014 (bestreden besluit), op grond van het advies van BTB van
16 mei 2014 de aanvraag afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat hij vanaf 1985 ondernemer is en dat de omzet van zijn bedrijf als gevolg van de crisis in 2008 met 80% is gedaald. Na de verhuizing uit [gemeente 1] ( [provincie] ) bleven opdrachten in [gemeente 2] , [gemeente 3] en [gemeente 4] uit. Appellant meent dat de zinvolheid van zijn onderneming onvoldoende is beoordeeld en hij verwacht zijn capaciteiten als ondernemer in een langzaam aantrekkende markt te kunnen gaan verzilveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep is volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na verlening van bijstand een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend dient te zijn om alle aflossingsverplichtingen te voldoen, dat voldoende middelen beschikbaar zijn om het bedrijf op peil te houden en dat voorts wordt voorzien in de kosten van het bestaan.
4.2.
Voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf is bepalend de situatie van het bedrijf ten tijde van het besluit op de aanvraag. Met eventuele ontwikkelingen na dat tijdstip wordt geen rekening gehouden.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in 2012, 2013 en 2014, voor zover van belang voor de afwijzing van zijn aanvraag, geen inkomsten uit zijn bedrijf heeft verkregen. Appellant heeft voorts de juistheid van het advies van 16 mei 2014 van BTB niet bestreden. Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag van appellant daarom op goede gronden afgewezen. Dat appellant in het verleden winst heeft behaald met zijn bedrijf en dat zijn verwachting is dat hij in de nabije toekomst weer positieve bedrijfsresultaten kan behalen, kan appellant niet baten. Zoals de Raad vaker heeft overwogen (uitspraak van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3125) vormen louter eigen verwachtingen van de ondernemer omtrent de te verwachten omzet en over de levensvatbaarheid onvoldoende basis voor het toekennen van bijstand op grond van het Bbz 2004.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen
sg