ECLI:NL:RBZWB:2024:5107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/737
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 december 2022. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 217.000 per 1 januari 2021 en had gelijktijdig verschillende belastingaanslagen opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 30 mei 2024 trok belanghebbende zijn gronden tegen de WOZ-waarde in, maar betwistte hij dat de heffingsambtenaar artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ had geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de heffingsambtenaar gegevens had achtergehouden en verklaarde het beroep ongegrond.

Daarnaast beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de procedure. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de bezwaarfase met drie maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 50. De rechtbank kent ook een proceskostenvergoeding van € 218,75 toe aan belanghebbende, die door de heffingsambtenaar moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 juli 2024 en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar)
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 december 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 217.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelasting, de aanslag afvalstoffenheffing en de aanslag rioolheffing van de gemeente Hulst voor het jaar 2022 opgelegd. Verder zijn gelijktijdig aanslagen watersysteemheffing en zuiveringsheffing van waterschap Scheldestromen aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen gemachtigde, mr. R.W.B. van Middelaar, verbonden aan Het nieuwe WOZ-bureau en namens de heffingsambtenaar mr. B. de Smit.

Beoordeling door de rechtbank

2. Ter zitting heeft belanghebbende zijn gronden tegen de vastgestelde WOZ-waarde van de woning uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken. Uitsluitend is nog tussen partijen in geschil of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ in de bezwaarfase is geschonden.
2.1.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
2.2.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van de woning gegevens heeft gebruikt waarvan een afschrift in de bezwaarfase niet aan hem is toegestuurd, terwijl hij daar wel om had verzocht. Het gaat volgens belanghebbende om stukken die betrekking hebben op de KOUDVL-factoren, eenheidsprijzen en correctiefactoren.
2.3.
De heffingsambtenaar betwist het standpunt van belanghebbende. Volgens hem zijn alle stukken die bij het vaststellen van de waarde van de woning zijn gebruikt aan belanghebbende in de bezwaarfase toegezonden. Meer stukken waren niet aanwezig, en kunnen dus ook niet worden overgelegd, aldus de heffingsambtenaar.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van belanghebbende niet slaagt. Concrete aanwijzingen ontbreken dat gegevens aanwezig waren die bij het vaststellen van de waarde van de woning zijn gebruikt maar in de bezwaarfase niet aan belanghebbende in kopie zijn verstrekt. Van een schending door de heffingsambtenaar van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is daarom geen sprake.
2.5.
De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
2.6.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de procedure. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen, en bedraagt als uitgangspunt twee jaar.
2.7.
Voor wat betreft de in aanmerking te nemen periode overweegt de rechtbank dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt ten gevolge van de hoofdzaak. Die door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie moet worden geacht ten einde te zijn gekomen op het moment dat over het geschil over de hoofdzaak is beslist. De voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode eindigt daarom op dat moment. [2]
2.8.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de hoofdzaak in dit geval is geëindigd op 17 mei 2024. Dat is de datum waarop het verweerschrift van de heffingsambtenaar aan belanghebbende ter beschikking is gesteld. Belanghebbende heeft namelijk ter zitting verklaard dat hetgeen de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift over de vastgestelde waarde van de woning heeft geschreven voor hem de aanleiding was de gronden tegen die waarde in te trekken. Om die reden is met ontvangst van het verweerschrift het geschil over de waarde van de woning geëindigd.
2.9.
Dat betekent dat de redelijke termijn die op 6 april 2022 met de ontvangst van het bezwaarschrift is aangevangen, met afgerond twee maanden is overschreden.
2.10.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 50.
2.11.
De bezwaarfase is geëindigd 20 december 2022. De bezwaarfase heeft afgerond negen maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met drie maanden is overschreden. Dit betekent dat de termijnoverschrijding geheel wordt toegerekend aan de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. De vastgestelde WOZ-waarde en gelijktijdig opgelegde aanslagen (zie 1.1.) blijven gehandhaafd. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
3.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en de wegingsfactor 0,25. De vergoeding bedraagt dus € 218,75. De proceskostenvergoeding moet door de heffingsambtenaar worden vergoed.
3.2.
Ook het griffierecht moet door de heffingsambtenaar aan belanghebbende worden vergoed. [3]
3.3.
Voornoemde vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 50;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128 en Hoge Raad van 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461.
3.Uitspraak Hoge Raad van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, overweging 7.1.2.
4.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ.
5.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.