ECLI:NL:RBZWB:2024:5095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/4321 en 24/4322
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde beroepen inzake kinderopvangtoeslag en beslistermijnen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2024, worden de beroepen van eiseres tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaren, zoals eerder opgelegd door de rechtbank in uitspraken van 11 september 2023 en 17 oktober 2023. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk gegrond zijn en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijnen heeft beslist en verplicht verweerder om dit alsnog te doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank wijst erop dat de beroepen gegrond zijn, wat betekent dat eiseres in het gelijk wordt gesteld. Verweerder moet ook het griffierecht van € 102,- vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiseres betalen. De rechtbank benadrukt dat de zaken BRE 24/4321 en BRE 24/4322 als één zaak worden behandeld voor de proceskostenvergoeding, omdat ze inhoudelijk samenhangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/4321 en 24/4322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiseres heeft ingesteld na de uitspraken van de rechtbank van 11 september 2023 en 17 oktober 2023. [1] In die uitspraken staat dat verweerder binnen negen weken en respectievelijk zeven weken moet beslissen op de bezwaren van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Zijn de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat deze rechtbank in haar uitspraken van 11 september 2023 en 17 oktober 2023 al een termijn heeft gesteld waarbinnen verweerder een beslissing moest nemen. [3]
4. Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijnen een (of meerdere) besluit(en) genomen op de bezwaren van eiseres.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.2.
Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023. [4] De rechtbank ziet in deze situatie echter geen aanleiding om die lijn te volgen, omdat deze rechtbank bij haar uitspraken van 11 september 2023 en 17 oktober 2023 al een langere termijn heeft gegeven.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
6. Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften (en beroepen) kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [5] De rechtbank is, net als verweerder, van mening dat de zaken BRE 24/4321 en BRE 24/4324 zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank overweegt hierbij dat de twee beschikkingen voortvloeien uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Daarbij is in de definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 12 januari 2023, waartegen het eerste bezwaar is gericht, gemotiveerd waarom recht bestaat op een O/GS tegemoetkoming over de jaren 2013, 2014 en 2015 en is aangekondigd dat daarover een apart besluit zal worden genomen. Tegen dat aparte besluit, van 23 februari 2023, is het tweede bezwaarschrift gericht. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog steeds geen besluit op het bezwaar heeft genomen, de dwangsom bepaald op € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-. Verweerder verzoekt om een lagere dwangsom op te leggen, omdat hij wel op tijd wil beslissen, maar niet in staat is om op tijd te beslissen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 23 augustus 2023 heeft overwogen is het niet aan de rechtbank om een structurele, collectieve oplossing voor de capaciteitsproblemen van verweerder te bieden. [6] De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.5000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als volledig op alle bezwaren van eiseres in de zaken BRE 24/4321 en BRE 24/4322 is beslist.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. In de zaken BRE 24/4321 en BRE 24/4322 ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De door eiseres ingestelde beroepen in deze zaken zijn gelijktijdig behandeld door de rechtbank en de gemachtigde heeft in deze zaken bijna dezelfde beroepschriften tegen het niet op tijd beslissen door verweerder ingediend. Voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep worden de zaken BRE 24/4321 en BRE 24/4322 dus beschouwd als één zaak Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland, [7] geen aanleiding om in afwijking van de hoogste bestuursrechters [8] een lagere wegingsfactor (0,25 in plaats van 0,5), zoals verzocht door verweerder, toe te passen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een (of meerdere) besluit(en) op allebei de bezwaren van 21 februari 2023 bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 102,- (2x € 51,-) aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 23 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1.
6.ECLI:NL:RVS:2023:3209, rechtsoverweging 21.
7.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
8.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.