In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de Belastingdienst/Toeslagen beoordeeld. Eiser had eerder een verzoek ingediend voor herbeoordeling van zijn situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, waarop de rechtbank in een eerdere uitspraak van 12 april 2023 had bepaald dat de Belastingdienst binnen acht weken moest beslissen. Eiser stelt dat de Belastingdienst deze termijn niet heeft nageleefd, wat hem noopte om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verplicht hen om dit alsnog te doen binnen twee weken na de uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de Belastingdienst in gebreke blijft. Eiser verzoekt ook om betaling van een eerder opgelegde dwangsom van € 15.000,-, maar de rechtbank verklaart zich onbevoegd om hierover te oordelen, aangezien dit een civiele kwestie betreft.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de Belastingdienst het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.