ECLI:NL:RBZWB:2024:4904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
23/3094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen toekenning tegemoetkoming in planschade

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V. uit [plaats], tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, dat op 8 februari 2023 het bezwaar van eiseres tegen de toekenning van een tegemoetkoming in planschade kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft op 31 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar het college niet. De rechtbank concludeert dat het college niet heeft voldaan aan de bekendmakingsverplichting zoals bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft betwist dat zij het bestreden besluit heeft ontvangen, en de rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit op de juiste wijze is verzonden.

De rechtbank stelt vast dat de bekendmaking van het bestreden besluit pas op 13 april 2023 heeft plaatsgevonden, waardoor eiseres tijdig beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het college het bezwaar van eiseres ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van 8 februari 2023 en draagt het college op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden, terwijl eiseres geen proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3094 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: V. van der Male),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 8 februari 2023 over het kennelijk niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiseres tegen de toekenning van een tegemoetkoming in planschade.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens eiseres [naam] deelgenomen. Het college was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Het college heeft op 15 november 2022 besloten om een tegemoetkoming van € 8.200,- in planschade toe te kennen (primair besluit). Het college geeft in dit besluit aan dat eiseres gehouden is dit bedrag aan de gemeente te compenseren op basis van een planschadeverhaalsovereenkomst. Eiseres heeft hiertegen op 23 november 2022 bezwaar gemaakt.
2.1.
Per brief van 6 december 2022 heeft het college eiseres verzocht om uiterlijk 21 december 2022 het bezwaarschrift aan te vullen met: een juiste ondertekening en datering, de adressen van eiseres en haar vertegenwoordigingsbevoegde(n) en een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel.
2.2.
In het bestreden besluit heeft het college, in navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift volgens het college niet voldoet aan de eisen van artikel 6:5, eerste lid, onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.
Eiseres heeft op 18 april 2023 gebeld met de gemeente Tholen en betwist de ontvangst van zowel de brief van 6 december 2022 als het bestreden besluit.
2.4.
Vervolgens heeft eiseres op 1 mei 2023 alsnog een aangevuld bezwaarschrift toegestuurd aan het college. Het college heeft dit op 1 juni 2023 aan de rechtbank doorgezonden als zijnde een beroep gericht tegen het bestreden besluit.
2.5.
De rechtbank heeft per brief van 12 juli 2023 aan eiseres gelegenheid gegeven om schriftelijk te laten weten waarom het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingediend. Per brief van 21 juli 2023 geeft eiseres aan dat zij zowel de brief van 6 december 2022 als het bestreden besluit niet heeft ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar van eiseres terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eiseres ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het beroep ontvankelijk?
5. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiseres ontvankelijk is in beroep. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer een beroepschrift te laat wordt ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verschoonbaar is. [4] De beoordeling van de verschoonbaarheid vergt een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering. [5]
5.1.
Eiseres betwist de ontvangst van het bestreden besluit. Zij stelt dat zij pas met de brief van 13 april 2023 (hierna: brief ‘verzoek betaling’), die zij op 14 april 2023 ontvangen heeft, op de hoogte is gebracht van het bestreden besluit.
5.2.
Volgens het college is het bestreden besluit aangemaakt op 8 februari 2023 en door toezending per post aan eiseres bekendgemaakt op 15 februari 2023. Het college licht toe dat het besluit die datum is aangeboden aan PostNL en is vastgelegd in het zaaksysteem. Een brief of besluit wordt volgens het college altijd pas vastgelegd in het zaaksysteem als deze aangeboden is aan PostNL. Het college heeft van het primaire besluit en van de brief ‘verzoek betaling’ twee schermprinten overgelegd met daarop ‘Gegevens registratuur’.
5.3.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak [6] volgt dat, als de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het opgegeven adres ontvangen worden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
5.4.
Het college heeft geen document overgelegd waaruit blijkt of en op welke datum het bestreden besluit naar eiseres is verzonden. De rechtbank oordeelt dat het college hierdoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit op 15 februari 2023 aan eiseres is verzonden en dus niet heeft voldaan aan de bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat bekendmaking van het bestreden besluit bij brief van 13 april 2023 heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat eiseres met haar aangevulde bezwaarschrift op 1 mei 2023 tijdig beroep heeft ingesteld, immers binnen zes weken, en dus ontvankelijk is in haar beroep. De rechtbank gaat daarom over tot inhoudelijke behandeling van het beroepschrift.
Ontvankelijkheid bezwaar
6. Een bezwaarschrift moet worden ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar. [7] Indien het bezwaarschrift hier niet aan voldoet, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. [8]
6.1.
Eiseres stelt dat zij ook de brief van 6 december 2022, waarmee zij in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, niet heeft ontvangen. Het college stelt zich op het standpunt dat deze brief op 7 december 2022 per gewone post aan eiseres is toegestuurd. Het college heeft geen verzendadministratie overgelegd van deze brief.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college ook onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de brief op 7 december 2022 daadwerkelijk is verzonden. Eiseres is pas tijdens het telefonisch contact van 18 april 2023 op de hoogte gesteld dat haar bezwaarschrift aangevuld had moeten worden. Zij heeft het aangevulde bezwaarschrift op 1 mei 2023, dus wederom binnen zes weken, toegezonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres het verzuim tijdig heeft hersteld.

Conclusie en gevolgen

7. Uit het voorgaande volgt dat het college het bezwaar van eiseres ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiseres alsnog inhoudelijk moet beoordelen.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na de dag van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 8 februari 2023;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier, op 12 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:5
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1406 en van 22 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2136.
7.Dit volgt uit artikel 6:5 van de Awb.
8.Dit volgt uit artikel 6:6 van de Awb.