ECLI:NL:RBZWB:2024:4850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
BRE 23/10553 en 23/10554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom wegens prostitutieactiviteiten in strijd met bestemmingsplan en APV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de door de verweerders opgelegde last onder dwangsom wegens prostitutieactiviteiten in de woning aan [adres] te [plaats 1]. De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerders aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd en op 2 juli 2024 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom terecht is opgelegd door zowel de burgemeester als het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De rechtbank concludeert dat eisers als eigenaren van de woning onvoldoende zorg hebben betracht om de overtredingen te voorkomen. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) over functioneel daderschap en stelt vast dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet wisten en niet konden weten dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aan eisers opgelegde last onder dwangsom en de invorderingsbeslissingen in stand blijven. Eisers krijgen geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

GoedRECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/10553 en 23/10554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaats 1] en [eiser 2] , uit [plaats 2] , eisers,

(gemachtigde: mr. P.A.M. van Hoef),
en
1. de burgemeester van de gemeente Tilburg(burgmeester),
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college),
(tezamen: verweerders)
(gemachtigde: mr. G.D.A. Dellevoet).
Als derde-partij neemt aan procedure BRE 23/10553 deel: [eiser 2] uit [plaats 2] en [eiser 1] uit [plaats 1] neemt als derde-partij deel aan procedure BRE 23/10554.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de door de verweerders bij besluiten van 30 mei 2023 opgelegde last onder dwangsom wegens prostitutieactiviteiten in de woning aan [adres] te [plaats 1] (perceel). De beroepen zijn ook gericht tegen de invorderingsbesluiten. Met de bestreden besluiten van
11 september 2023 op de bezwaren van eisers hebben verweerders de besluiten van 30 mei 2023 in stand gelaten. Verweerders hebben op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerders deelgenomen.
1.2.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of verweerders in redelijkheid gebruik hebben kunnen maken van hun bevoegdheid tot het opleggen van de last onder dwangsom. Verder heeft het beroep, gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede betrekking op de door de verweerders genomen invorderingsbesluiten van 16 oktober 2023 en 30 november 2023.
2. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Het bestreden besluit is onder meer gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is vervallen. Uit artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijkt dat het oude recht van toepassing blijft op een bestuurlijke sanctie die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is opgelegd voor een overtreding die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft plaatsgevonden.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn de eigenaren van de woning op het perceel. Op 9 mei 2023 hebben toezichthouders van de
burgemeester en het college een controle uitgevoerd op het perceel. Bij de controle zijn vier sekswerkers aangetroffen, die allen verklaren als sekswerker werkzaam te zijn. Alle slaapkamers in de woning zijn ten tijde van de controle ingericht en in gebruik voor het sekswerk. Verweerders hebben eisers op 12 mei 2023 het voornemen kenbaar gemaakt om aan hen een last onder dwangsom op te leggen. Eisers hebben mevrouw [naam] (huurster) op 22 mei 2023 gesommeerd om de overtredingen te staken. Eiser [eiser 1] heeft huurster op 25 mei 2023 gedagvaard om de huurovereenkomst te laten ontbinden. De kantonrechter heeft deze vordering in de uitspraak van 2 augustus 2023 toegewezen. De woning is op 21 september 2023 ontruimd.
Bij besluiten van 30 mei 2023 hebben verweerders beide eisers een last onder dwangsom opgelegd vanwege de overtredingen van zowel de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg (APV) als die van de Wabo. Eisers dienen de overtredingen direct te beëindigen en beëindigd te houden, een en ander op straffe van dwangsom van
€ 5.000,00 per overtreding met een maximum van € 5.000,00 per dag en maximaal
€ 15.000,00 in totaal. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 30 mei 2023. In het bestreden besluit hebben verweerders aan eisers opgelegde last onder dwangsom in stand gelaten. Toezichthouders hebben op 4 juli 2023 een controle uitgevoerd om na te gaan of de overtredingen door eisers zijn beëindigd. Bij deze controle zijn drie sekswerkers aangetroffen. Op 14 september 2023 heeft weer een controle plaatsgevonden; hierbij is één sekswerker aangetroffen. Verweerders hebben, bij besluiten van 16 oktober 2023 en 30 november 2023, twee dwangsommen van € 5.000,00 ingevorderd.
De oplegging van de last onder dwangsom
5. Eisers voeren aan dat zij de woning vanaf 1 mei 2023 aan huurster hebben verhuurd onder de voorwaarde dat de woning alleen als woning mag worden gebruikt. Volgens eisers is onvoldoende onderbouwd dat zij onvoldoende toezicht hebben gehouden. Eisers zijn eigenaren van verschillende panden die zij verhuren en zij zijn niet eerder geconfronteerd met prostitutieactiviteiten in hun woningen. De activiteiten zijn ook al kort na de aanvang van de huurovereenkomst begonnen. Volgens eisers zijn zij niet in de gelegenheid om na te gaan of huurster een betrouwbare huurder is op een wijze zoals de burgemeester en het college dat wensen. Het is voor buitenlanders niet mogelijk om een loonstrook of werkgeversverklaring te tonen, eisers hebben geen inzage in de Basisregistratie Personen (BRP) en een voornemen om prostitutieactiviteiten te verrichten zou toch wel ontkend worden. In de aanvullende beroepsgronden stellen eisers dat ook bij huurster een cliëntenonderzoek en een Wwft-controle is uitgevoerd en dat hier niets uit is gekomen. Eisers verhuren vaker woningen aan buitenlanders en er zijn niet eerder problemen geweest. Tegen de invorderingsbesluiten voeren eisers aan dat de hoogte van de dwangsom € 5.000,00 per eiser per dag bedraagt, dat deze dwangsom te hoog is voor de ernst van de overtreding en het aan eisers te maken verwijt en dat het van rechtswege verbeuren van dwangsommen in strijd met de wet is.
5.1
Verweerders stellen dat eisers als eigenaren van de woning onvoldoende zorg hebben betracht om de overtredingen te voorkomen. Op grond van de koerswijziging in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van mei 2023 over functioneel daderschap dient voor de toerekening aangesloten te worden bij de strafrechtelijke criteria die gelden voor functioneel daderschap. Verweerders dienen de beschikkingsmacht en aanvaarding van de overtreding aan te tonen. Verweerders stellen dat eisers geen toezicht hebben gehouden. Door het niet betrachten van de benodigde zorg om de overtreding te voorkomen, hebben eisers de overtredingen ook aanvaard. Voor de overtreding op grond van de Wabo speelt het functioneel daderschap geen rol.
Bevoegdheid opleggen last onder dwangsom
5.2
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft in het bestemmingsplan onder meer de bestemmingen ‘ Gemend-1 ’ en ‘ Gemengd-2 ’. De voor de bestemmingen aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer kantoren, maatschappelijke instellingen, recreatie, sport, dienstverlening en wonen (gestapeld of grondgebonden). Artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo bepaalt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 97, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg (APV) is het verboden om een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
5.3
Niet in geschil is dat de geconstateerde prostitutieactiviteiten op het perceel in strijd zijn met zowel de APV als met het bestemmingsplan. Partijen zijn het er ook over eens dat de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is voor zover het overtreding van de APV [1] betreft en dat het college het bevoegde bestuursorgaan is ten aanzien van de overtreding van de regels uit het bestemmingsplan [2] . De kern van het beroep is dat eisers stellen dat zij niet als (functioneel) dader aangemerkt kunnen worden en dat de overtredingen van de APV en het bestemmingsplan hen dus niet toegerekend kunnen worden.
Heeft de burgemeester eiser terecht als overtreder van artikel 97 van de APV aangemerkt?
5.4
Voor de overtreding van artikel 97 van de APV dient de rechtbank te beoordelen of de burgemeester eiser terecht als ‘functioneel dader’ heeft aangemerkt.
5.5
Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb verstaat onder ‘overtreder’ degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Naast degene die de verboden handeling fysiek verricht, kan onder dit begrip ook vallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de gedraging is toe te rekenen en daarmee dus als overtreder wordt. In eerdere rechtspraak [3] heeft de AbRS, voor de eigenaar die een pand verhuurt, overwogen dat – om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand – de eigenaar aannemelijk moet maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand op die manier werd gebruikt. De AbRS heeft deze rechtspraak op
31 mei 2023 genuanceerd [4] en overwogen dat voor het functioneel daderschap aangesloten moet worden bij de strafrechtelijke criteria. Een (verboden) gedraging kan in redelijkheid aan de verdachte als (functioneel) dader worden toegerekend als die kan beschikken of de gedraging al dan niet plaatsvindt (het zogenaamde beschikkingscriterium) en als zodanig of vergelijkbaar gedrag op basis van de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard (het aanvaardingscriterium). [5] Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de verdachte kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging. Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan beide criteria voor functioneel daderschap is voldaan. [6]
5.5
Partijen zijn het erover eens dat eiser kan beschikken over de wijze waarop de woning wordt gebruikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser de overtreding heeft aanvaard.
Eisers vinden dat de burgemeester ten onrechte heeft aangenomen dat zij de overtreding hebben aanvaard, omdat hij als pandeigenaar niet zou hebben voldaan aan zijn zorgplicht. De huurster is voorgedragen door een tussenpersoon, die met huurster in contact is gekomen via een contact met wie goede ervaring zijn opgedaan. Eisers hebben van huurster een waarborgsom ontvangen en haar legitimatiebewijs gecontroleerd. Ter zitting is nog toegevoegd dat er wel controles zijn verricht, en dat ook de schoonmakers controleren. In de huurovereenkomst is een verbod op onderverhuur opgenomen.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat eisers als overtreder kunnen worden aangemerkt. In het bestreden besluit heeft de burgemeester overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij aan zijn zorgplicht als pandeigenaar hebben voldaan. De burgemeester heeft dat als volgt gemotiveerd. Er is geen onderzoek gedaan naar de huurster om vast te stellen of zij redelijkerwijs een betrouwbaar huurder was. Eisers hebben niet gecontroleerd of huurster zich op het adres had ingeschreven. Niet is gebleken van een systeem van structureel toezicht en daadwerkelijke controles op het gebruik van het pand. Eisers hebben geen inzicht gegeven in de wijze waarop toezicht wordt gehouden en eventuele afspraken die met de beheerder worden gemaakt.
De burgemeester onderkent dat de mogelijkheden om toezicht te houden op het gebruik van een verhuurde woning niet onbeperkt zijn, maar eiser heeft in dit geval niet aannemelijk gemaakt dat er überhaupt enige controle heeft plaatsgevonden. Hiervoor was te meer reden nu al eerder is geconstateerd dat er sprake was van illegaal gebruik, namelijk illegale onderverhuur. Door geen toezicht te houden op de verhuurde woning heeft eiser bewust het risico genomen dat hij niet wist op welke wijze het pand werd gebruikt.
De burgemeester heeft in het bestreden besluit gereageerd op het argument van eiser dat hij, na kennisneming van het illegale gebruik van het pand, een kort geding heeft aangespannen om het huurcontract met de huurster te laten beëindigen. De burgemeester overweegt dat het aanspannen van een kort geding geen vorm van toezicht is en dat het bovendien niet tot het gewenste effect heeft geleid. Onder de gegeven omstandigheden heeft eiser in de optiek van de burgemeester het illegale gebruik van de woning aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester met de motivering in het bestreden besluit heeft aangetoond dat eiser de overtreding heeft aanvaard. De burgemeester heeft voldoende en op zorgvuldige uiteengezet waar eiser in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. De burgemeester heeft terecht vastgesteld dat eiser geen systeem van structureel toezicht erop nahoudt. Eisers verhuren en beheren zelf, waarbij af en toe hulp wordt ingeschakeld. Er is echter niet gebleken van een systeem van het houden van toezicht. Pas ter zitting is gesteld dat er wel controles zijn verricht, ook door schoonmakers. Deze stellingen zijn echter in een zeer laat stadium naar voren gebracht en niet met schriftelijke stukken of verklaringen onderbouwd. De burgemeester heeft verder terecht mogen aannemen dat er reden was voor extra toezicht, omdat in het pand al eerder een illegale situatie was aangetroffen, namelijk illegale onderverhuur. Hoewel eisers in het huurcontract een verbod op onderhuur hebben opgenomen, ontslaat dit hen niet van de plicht om actief toezicht te houden.
Dat eisers naar aanleiding van de controle een kort geding hebben aangespannen ter ontbinding van de huurovereenkomst met de huurster, is niet voldoende voor het oordeel dat eiser aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De burgemeester heeft daarover terecht opgemerkt dat dit een reactie achteraf is, nadat de overtreding is geconstateerd, en dat van een pandeigenaar wordt verwacht dat hij preventief erop toeziet dat er geen overtredingen worden begaan. Met betrekking tot de in beroep ingediende stukken van oktober 2023 over de digitale controles via ‘My Comply Now’ en een Wwft-controle overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat deze al eerder zijn verricht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet in voldoende mate de zorg hebben betracht die in redelijkheid van hen kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de geconstateerde gedragingen. Eisers hebben daarmee artikel 97, eerste lid, van de APV overtreden en die overtreding kan hen ook worden toegerekend. De uitzondering op de vergunningsplicht van laatstgenoemd artikel op grond van de ‘Beleidsnota prostitutie en seksbranche Gemeente Tilburg 2019’ is niet van toepassing, omdat – nu niet is gebleken van een inschrijving in het BRP – niet aan alle relevante voorwaarden is voldaan.
Heeft het college eisers terecht als overtreders van artikel 2.1 van de Wabo aangemerkt?
5.6
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo verbiedt het zonder omgevingsvergunning gebruiken van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo moet onder ‘gebruiken van gronden’ mede worden verstaan: het ‘laten gebruiken van gronden’. Dit is bevestigd in meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [7] .
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers het pand [adres] in [plaats 1] in strijd met de planregels heeft laten gebruiken en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Uit de wetsgeschiedenis van het hiervoor genoemde artikel blijkt dat de wetgever onder het ‘gebruik van een bouwwerk’ mede het laten gebruiken of in gebruik geven van een bouwwerk of gronden verstaat. De wetgever heeft hiertoe expliciet vanuit onder meer het handhavingsoogpunt overwogen, omdat de wetgever het wenselijk acht dat ook de eigenaar van het gebouw kan worden aangepakt [8] . Voor het handelen in strijd met het bestemmingsplan laten gebruiken van de woning is het voldoende als eisers het perceel door huurster laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan [9] . Om hiervoor niet verantwoordelijk te worden gehouden, dienen eisers aannemelijk te maken dat zij niet wisten en ook niet konden weten dat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. Hierin zijn eisers niet geslaagd. Eisers hebben daarmee ook het bestemmingsplan overtreden en ook die overtreding kan hen worden toegerekend.
Gebruik van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom
5.7
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dat wordt ook wel de beginselplicht tot handhaving genoemd. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan van deze beginselplicht afwijken, bijvoorbeeld als er een concreet zicht op legalisering bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien [10] . Naar het oordeel van de rechtbank is van een concreet zicht op legalisatie is in deze zaak geen sprake. Eisers hebben geen aanvraag ingediend voor het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik of voor een vergunning in de zin van artikel 97 van de APV. Overige omstandigheden die handhaving onevenredig maken zijn niet gesteld en de rechtbank ook niet gebleken.
5.8
Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 2 februari 2022 [11] is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een last onder dwangsom een geschikt middel is om eisers te prikkelen om ervoor te zorgen dat zij datgene doen wat redelijkerwijs van hen verlangd kan worden zodat de regels worden nageleefd. Het is ook een noodzakelijk middel. Het in strijd met de regels handelen kan leiden tot gevolgen als overlast en mogelijke uitbuiting, hetgeen haaks staat op het algemeen belang. Het bevoegd gezag heeft dan geen andere keuze dan op te treden, waarbij het opleggen van een last onder dwangsom voor eisers minder ingrijpend is dan het toepassen van bestuursdwang. Voor wat betreft de hoogte van de dwangsom geldt dat deze is afgestemd op de doelen van het beleid en het uitgangspunt dat de dwangsom afschrikwerkend dan wel prikkelend moet werken. Op basis van deze uitgangspunten en de hoogte van de maandelijkse huurprijs acht de rechtbank de hoogte van de dwangsom niet onevenredig noch in strijd met de wet. Uit de invorderingsbesluiten volgt bovendien dat eisers samen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor iedere ingevorderde dwangsom van € 5.000,00. Er is dus geen sprake van een dubbele dwangsom per overtreding.
De invordering van de dwangsommen
6. Uit artikel 5:39, eerste lid, van de Awb volgt dat het beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking heeft op de invorderingsbeschikking(en). In de uitspraak van de AbRS van 18 maart 2020 [12] is overwogen dat bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht dient te worden toegekend. Een andere opvatting doet afbreuk aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Slechts bij uitzondering kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Het is dan aan eisers om die bijzondere omstandigheden aan te voeren [13] en te onderbouwen, bijvoorbeeld als evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of dat eisers niet als overtreder aangemerkt kunnen worden [14] dan wel dat de opgelegde last technisch of juridisch evident niet uitvoerbaar is [15] .
6.1
Verweerders hebben op 4 juli 2023 en 14 september 2023 gecontroleerd of de overtredingen gestaakt zijn. Dat was bij beide controles niet het geval. Gesteld noch gebleken is dat aan het invorderingsbesluit van 16 oktober 2023 geen deugdelijke vaststelling van de relevante feiten of omstandigheden ten grondslag ligt [16] . Eisers hebben ook geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat niet uitgegaan kan worden van de constateringen uit de controlerapporten van de genoemde controles. Verweerders hebben eisers naar aanleiding van deze controles op respectievelijk 31 augustus 2023 en 27 oktober 2023 een voornemen gestuurd om per controle een dwangsom in te vorderen. In hun zienswijzen verwijzen eisers naar hetgeen zij in bezwaar hebben aangevoerd en dat de invordering van een dwangsom niet meer opportuun is na de ontruiming van de woning op 21 september 2023. De invorderingsbeschikkingen zijn op respectievelijk 16 oktober 2023 en 30 november 2023 genomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers eventuele bijzondere omstandigheden om (gedeeltelijk) van invordering af te zien onvoldoende aangevoerd en onderbouwd en doen zich verder de in de jurisprudentie aangehaalde uitzonderingen zich niet voor. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de invordering van de verbeurde dwangsommen te vernietigen.
6.2
Ter zitting is aan de orde geweest dat de hoogte van de dwangsom uit de last onder dwangsom en de invorderingsbeslissingen van elkaar afwijken. De last op grond van de last onder dwangsom bedraagt € 5.000,00 per overtreding (waarbij ieder van eisers een aparte last onder dwangsom is opgelegd), terwijl in de invorderingsbeschikkingen is opgenomen dat eisers samen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een dwangsom. Dat betekent dus dat eisers in hun onderlinge verhouding ieder in beginsel voor € 2.500,00 bijdragen aan een ingevorderde dwangsom. Onder verwijzing naar de uitspraak van de AbRS van 2 oktober 2019 [17] ziet de rechtbank ook daarin geen aanleiding om de invorderingsbesluiten te vernietigen. In de aangehaalde uitspraak overweegt de AbRS dat de betalingsverplichting en de hoogte van de van het verschuldigde bedrag pas na een kenbaar gemaakt invorderingsbesluit is vastgesteld. De rechtbank leidt hieruit af dat een ingevorderde dwangsom niet per se gelijk is aan de dwangsom die in de last onder dwangsom is opgelegd. Dat is ook hier het geval, waarbij eisers niet benadeeld zijn.
7. In het bestreden besluit is ten onrechte opgenomen dat er geen zienswijze is ingediend tegen het voornemen om eisers een last onder dwangsom op te leggen. De in het bestreden besluit aangehaalde artikelen uit het bestemmingsplan komen niet allemaal overeen met de artikelen van het bestemmingsplan. Ook is in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat in de huurovereenkomst onderhuur niet is uitgesloten. De rechtbank stelt vast dat deze tekortkomingen geen strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel opleveren, nu aannemelijk is dat eisers daardoor niet zijn benadeeld.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat de aan eisers opgelegde last onder dwangsom en de invorderingsbeslissingen in stand blijven. Eisers krijgen geen proceskostenvergoeding en krijgen ook het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2024 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid: De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84:
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1, eerste en tweede lid: 1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. Artikel 5:21: Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Artikel 5:32, eerste lid: Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Artikel 5:33: Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd. Artikel 5:37, eerste lid: Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Artikel 5:39, eerste lid: Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Artikel 6:22:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Gemeentewet
Artikel 125, eerste, tweede en derde lid:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemminsplan (…),
Artikel 2.4, eerste lid:
1. Burgemeester en wethouders van de gemeente waar het betrokken project zich in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning (….).
Artikel 5.2, eerste lid, sub a:
1. Het bevoegde gezag heeft tot taak:
a. zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wetten voor degene die het betrokken project uitvoert, geldende voorschriften;
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg (APV)Artikel 94, sub c:
In deze afdeling wordt verstaan onder: c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht (…). Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: (…) of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 95: In dit hoofdstuk wordt verstaan onder het bevoegde bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester. Artikel 97, eerste lid: Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (bestemmingsplan)
Artikel 1.43 dienstverlening:
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van detailhandel en seksinrichtingen.
Artikel 1.96 prostitutie inrichting:
Inrichting waar tegen betaling seksuele omgang te hebben met anderen (ook: bordeel).
Artikel 1.124, sub a en c, wonen:
Hieronder wordt verstaan:
a. het geheel van aan huis gebonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, al dan niet zelfstandige wooneenheden, woongebouwen e.d. annex tuin en directe omgeving, ten dienst van het verblijven door mensen. (…);
c. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als ‘aan huis gebonden beroep’, zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw,
Artikel 8.1.1, sub g en h:
De voor ‘ Gemengd-1 ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
g. dienstverlening;
h. wonen (…);
Artikel 9.1.1, sub j en k:
De voor ‘ Gemengd-2 ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
j. dienstverlening;
k. wonen (…);
Beleidsnota prostitutie en seksbranche Gemeente Tilburg 2019 (beleidsnota)
(…)
Tot dat moment blijft het beleid in [plaats 1] dat geen vergunning nodig is als er sprake is van een alleenwerkende sekswerker in de eigen woning. Daarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  • Thuiswerk vindt uitsluitend plaats in de eigen woning. De persoon die actief is als sekswerker in de eigen woning moet op dat adres zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP);
  • Het werven van klanten geschiedt in de regels langs informele weg. Online adverteren is toegestaan;
  • Aan de buitenkant van het perceel mag niet duidelijk zijn dat er sprake is van sekswerk;
  • De verdiensten die voortkomen uit het sekswerk moeten uitsluitend ten goede komen aan de sekswerker;
  • Er mag geen sprake zijn van overlast of aantasting van het woon- en leefklimaat.
Indien aan een of meer van deze eisen niet wordt voldaan, dan valt de thuiswerker onder de omschrijving van een seksinrichting en daarmee onder de gestelde vestigings- en andere eisen. Bij overtreding van deze voorwaarden kan de gemeente bestuursrechtelijk optreden door middel van het opleggen van een dwangsom.
(…)

Voetnoten

1.Op grond van artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 94, sub c, en artikel 97, eerste lid, van de APV.
2.Op grond van artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, en artikel 5.2, eerste lid, sub a, en artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo.
3.Bijvoorbeeld AbRS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:396.
4.AbRS 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071 en ECLI:NL:RVSL2023:2067.
5.Hoge Raad 23 februari 1954, ECLI:NL:HR:1954:3 en Hoge Raad 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3487.
6.AbRS 21 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:266 t/m 271.
7.Bijvoorbeeld AbRS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1458 en 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:628.
8.Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30844, nummer 3, pagina 94.
9.AbRS 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:628 en Rechtbank Overijssel 6 mei 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:2414.
10.AbRS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1758.
11.AbRS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
12.AbRS 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:797.
13.AbRS 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3471.
14.CBB 7 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:190.
15.AbRS 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1405.
16.Bijvoorbeeld ABRS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3819.
17.AbRS 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3320.