In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 220.000 en € 260.000, en de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank behandelt de vraag of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank concludeert dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank oordeelt dat de bezwaartermijn is aangevangen op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet, 9 februari 2022. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift pas op 4 maart 2022 is ingediend, wat na de termijn van 23 maart 2022 valt. Belanghebbende heeft geen verontschuldiging voor de termijnoverschrijding gegeven, waardoor de rechtbank de niet-ontvankelijkheid bevestigt.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg twee jaar bedraagt. Aangezien de uitspraak op 12 juli 2024 wordt gedaan, is de redelijke termijn met ongeveer vier maanden overschreden. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 50 toe aan belanghebbende, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan belanghebbende, die door de Staat moeten worden vergoed. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven.