In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd van € 2.104.161, met een belastingrente van € 105.013. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en verschillende inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de belastingrentebeschikking te hoog zijn vastgesteld en dat de aanslag van belanghebbende moet worden verminderd om dubbele heffing te voorkomen, aangezien de navorderingsaanslagen aan groepsvennootschappen terecht zijn opgelegd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag tot een belastbaar bedrag van € 37.238. Tevens wordt de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden en dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 2.370. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.