ECLI:NL:RBZWB:2024:4656

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
BRE 24/1526 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, die optreedt als bewindvoerder van betrokkene, tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Betrokkene ontvangt sinds 25 mei 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De aanvraag voor bijzondere bijstand is door Baanbrekers afgewezen, omdat betrokkene volgens hen de kosten uit haar draagkracht kon voldoen. De rechtbank heeft de zaak op 4 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van Baanbrekers aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat Baanbrekers onvoldoende heeft aangetoond dat betrokkene over de verkoopopbrengst van een auto kon beschikken, die tot 13 april 2022 op haar naam stond. De rechtbank stelt vast dat de enkele registratie van de auto op naam van betrokkene niet voldoende is om te concluderen dat zij ook daadwerkelijk over de waarde kon beschikken. Baanbrekers heeft niet aangetoond dat betrokkene de auto heeft verkocht of dat zij de opbrengst heeft ontvangen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van Baanbrekers en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens wordt Baanbrekers veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1526 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser, in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:

[betrokkene], uit [plaats], betrokkene,
(gemachtigde: mr. M.N.G. Brok),
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder,
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Baanbrekers heeft deze aanvraag met het besluit van 1 augustus 2023 (primaire besluit) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 december 2023 op het bezwaar van eiser is Baanbrekers, onder wijziging van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van Baanbrekers.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Betrokkene ontvangt sinds 25 mei 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met de beschikking van 24 maart 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank [1] de goederen van betrokkene onder bewind gesteld. Eiser is tot bewindvoerder benoemd.
2.1.
Op 7 juli 2022 heeft eiser namens betrokkene een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ten bedrage van € 2.627,28 over de periode van 1 maart 2022 tot en met 28 februari 2023.
2.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft Baanbrekers onderzoek gedaan naar het recht op bijzondere bijstand. Daaruit is gebleken dat betrokkene op 1 maart 2022 een blauwe BMW met [naam] (auto) op naam geregistreerd had staan. Betrokkene heeft hierover tijdens het gesprek op 1 november 2022 verklaard dat de auto van haar ex-vriend is en dat zij de auto onder dwang/uit angst op haar naam heeft laten registreren.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in de rapportage van 7 november 2022.
2.3.
Met het besluit van 7 november 2022 heeft Baanbrekers de aanvraag van 7 juli 2022 afgewezen, omdat de kosten kunnen worden voldaan uit de aanwezige draagkracht (artikel 35, eerste lid, Participatiewet). Voor de op naam van betrokkene geregistreerde auto rekent Baanbrekers een bedrag van € 36.700,- tot haar vermogen. Na aftrek van de schulden van betrokkene en het vrij te laten vermogen stelt Baanbrekers haar draagkracht uit vermogen vast op € 17.411,39. Betrokkene heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de auto niet in haar bezit is geweest, aldus Baanbrekers.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 20 april 2023 heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
2.4.
Op 28 juni 2023 heeft eiser namens betrokkene opnieuw een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering ten bedrage van € 162,44 per maand vanaf 1 maart 2023.
2.5.
Met de brief van 12 juli 2023 heeft Baanbrekers betrokkene verzocht een bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat zij verantwoord heeft ingeteerd op het vermogen uit de auto. Op 21 juli 2023 heeft eiser aan Baanbrekers bericht dat betrokkene geen auto in eigendom heeft gehad en dat hij nooit beheer heeft gehad over vermogen resulterend uit een eventuele verkoop van een auto.
2.6.
Met het primaire besluit heeft Baanbrekers de aanvraag van 28 juni 2023 afgewezen, omdat betrokkene niet heeft aangetoond dat zij verantwoord heeft ingeteerd op het vermogen uit de auto. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld op grond van artikel 17 en artikel 35 van de Participatiewet.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.7.
Met het bestreden besluit heeft Baanbrekers, onder wijziging van de motivering, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De stelling van betrokkene dat zij nooit eigenaar is geweest van de auto en daarover ook niet heeft kunnen beschikken, volgt Baanbrekers niet. Ten onrechte is de aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat onduidelijk was hoe betrokkene heeft ingeteerd op het vermogen. Er had een draagkrachtberekening gemaakt moeten worden, uitgaande van de situatie per 1 maart 2023, aldus Baanbrekers. Nu betrokkene over de periode van 9 juli 2021 tot en met 13 april 2022 de auto op naam heeft gehad, betrekt Baanbrekers deze bij de berekening van haar draagkracht uit vermogen. Baanbrekers rekent een bedrag van € 34.300,- voor de auto en een bankrekeningsaldo van
€ 1.652,95 tot het vermogen van betrokkene. Na aftrek van de schulden van betrokkene
en het vrij te laten vermogen, stelt Baanbrekers haar draagkracht uit vermogen vast op
€ 5.967,64. De kosten voor bewindvoering over het draagkrachtjaar 1 maart 2023 tot 1 maart 2024 bedragen € 1.949,28. Baanbrekers concludeert dat betrokkene de kosten uit de draagkracht had kunnen voldoen.
Vervolgens stelt Baanbrekers vast dat betrokkene feitelijk niet meer over het vermogen beschikt. Betrokkene heeft op 12 april 2022 afstand gedaan van de auto. Het afstand doen van vermogen moet worden gezien als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 27, eerste en vijfde lid, van de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ, BBZ 2023 (Verzamelverordening). Baanbrekers verlaagt de bijzondere bijstand daarom met 100% over de periode van 1 maart 2023 tot 1 maart 2024. Indien dit tot onbillijkheden zou leiden, kan bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand worden verstrekt. Baanbrekers ziet echter geen reden om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken, omdat betrokkene over een positief banksaldo van € 3.446,44 beschikt.

Beroepsgronden

3. Eiser stelt dat nu de auto tot 13 april 2022 op naam van betrokkene heeft gestaan, deze zonder meer geen onderdeel kan uitmaken van de draagkrachtberekening per 1 maart 2023.
Daarnaast stelt eiser dat geen sprake is van afstand doen van vermogen, omdat betrokkene nooit eigenaar van de auto is geweest. Tijdens het gesprek op 1 november 2022 heeft betrokkene aangegeven dat de auto onder dwang van haar ex-partner op haar naam is gezet. Het is voor betrokkene onmogelijk om, zoals Baanbrekers heeft overwogen, een aankoopnota te overleggen, nu zij de auto niet gekocht/betaald heeft. Betrokkene was niet in het bezit van de sleutels en/of de tenaamstellingscode van de auto en kon deze niet gebruiken en/of verkopen, zodat geconcludeerd moet worden dat in ieder geval niet betrokkene houder en bezitter van de auto was.
Eiser betwist verder dat als er al sprake zou zijn van het doen van afstand van vermogen, dit kan worden aangemerkt als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In het geval betrokkene de auto op 12 april 2022 zou hebben verkocht, zou zij per 1 maart 2023 namelijk rechtmatig hebben ingeteerd op het vermogen van de auto. De auto en/of de waarde daarvan kan daarom niet worden meegenomen in de draagkrachtberekening per 1 maart 2023, hetgeen leidt tot € 0,00 draagkracht uit vermogen.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Baanbrekers op goede gronden de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
Baanbrekers heeft de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene de kosten voor bewindvoering uit de draagkracht had kunnen voldoen.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [2]
5.3.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd zijn gemaakt, dat zij noodzakelijk zijn en uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Het geschil ziet op de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit het vermogen van betrokkene.
Draagkracht uit vermogen
6. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling rechtvaardigt dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Deze vooronderstelling geldt evenzeer in een geval waarin de auto op naam van een ander dan de betrokkene staat. Het is dan aan het bijstandsverlenend orgaan om aannemelijk te maken dat de betrokkene over die auto kan beschikken, in die zin dat hij het gebruik of de (verkoop-)waarde daarvan kan aanwenden tot bestrijding van de noodzakelijke kosten van het bestaan. [3]
7. Baanbrekers heeft ter zitting een gewijzigd standpunt ingenomen. Baanbrekers heeft erkend dat vanaf 13 april 2022 de auto weliswaar niet langer tot het vermogen van betrokkene behoort, maar stelt dat de verkoopopbrengst van de auto wel tot haar vermogen behoort. Baanbrekers heeft verder ter zitting gesteld dat sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, omdat zij versneld heeft ingeteerd op dit vermogen.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto tot 13 april 2022 op naam van betrokkene geregistreerd stond. Gelet op de in 6. weergegeven rechtspraak is het dus aan Baanbrekers om aannemelijk te maken dat betrokkene vanaf 1 maart 2023 over de verkoopwaarde van de auto kon beschikken.
Naar het oordeel van de rechtbank is Baanbrekers daarin niet geslaagd. De enkele omstandigheid dat per 13 april 2022 de auto niet langer op naam van betrokkene geregistreerd stond is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat betrokkene kon beschikken over een verkoopopbrengst. Er zijn in dit geval geen aanvullende feiten en omstandigheden die duiden op een verkoopopbrengst voor betrokkene. [4] Baanbrekers heeft bovendien ter zitting bevestigd dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de verkoop en verkoopopbrengst van de auto. Betrokkene heeft, zoals Baanbrekers ter zitting heeft erkend, daarnaast consistent verklaard dat zij nooit eigenaar van de auto is geweest en dat de auto onder dwang van haar ex-partner op haar naam is gezet. Daarmee heeft betrokkene het standpunt van Baanbrekers dat zij een verkoopopbrengst daadwerkelijk heeft ontvangen niet onaannemelijk betwist. De rechtbank betrekt daarbij dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat betrokkene een kwetsbaar persoon is en dat destijds in een relatief korte periode meerdere (dure) auto’s op haar naam geregistreerd stonden.
7.2.
Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet draagkrachtig is gemotiveerd.
8. Aan bespreking van het standpunt van Baanbrekers dat sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, omdat betrokkene versneld heeft ingeteerd op het vermogen, komt de rechtbank niet toe. Baanbrekers heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene over het vermogen kon beschikken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
Vervolgens moet worden bezien tot welk vervolg dit leidt. Het is niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Baanbrekers zal een nieuwe draagkrachtberekening moeten maken of onderzoek moeten verrichten naar de vraag of betrokkene over een verkoopopbrengst van de auto kon beschikken. Baanbrekers zal daarom worden opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
9.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Baanbrekers aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt Baanbrekers in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. Eiser heeft in bezwaar en in beroep gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, aan de hoorzitting van Baanbrekers deelgenomen, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft iedere proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De zaak is van normaal gewicht. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt in totaal € 2.998,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 december 2023;
  • draagt Baanbrekers op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat Baanbrekers het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt Baanbrekers in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 12 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 34
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a.de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;
(…)
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 48
2. Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:
(…)
b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Beleidsregels bijzondere bijstand 2019
Artikel 2:1
1. Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin.
Artikel 2:2
1. De draagkracht wordt op basis van het vermogen en het inkomen exclusief vakantietoeslag vastgesteld.
2. Het bedrag boven de vermogensvrijlating op grond van het tweede en derde lid van artikel 34 van de wet wordt als draagkracht uit vermogen aangemerkt.
Artikel 2:3
1. De draagkracht wordt bij ongewijzigde omstandigheden een keer per jaar vastgesteld. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend.
2. In afwijking van het vorige lid gaat de draagkrachtperiode in op de eerste dag van de maand waarin voor het eerst kosten moeten worden gemaakt als met die kosten rekening moet worden gehouden.
Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ, BBZ 2023
Artikel 27
1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan heeft betoond, niet zijnde de gedragingen zoals genoemd in artikel 23, 24 en 26 van deze verordening dan wordt een verlaging van de uitkering opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
5. Bij versneld interen van vermogen waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, kan voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn een verlaging worden opgelegd van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze bepaling geldt alleen voor de PW.
6. Indien toepassing van het vijfde lid leidt tot onbillijkheden, dan wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, onderdeel b, PW en wordt de uitkering verstrekt in de vorm van een geldlening voor de duur van het eerder, dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn.

Voetnoten

1.Zaak/rolnr. 9767354 / OV VERZ 22-2580.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304).
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 28 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1383) en 31 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2126).
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 28 september 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2420) en 28 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1383).