In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 28 september 2023. In die uitspraak werd de Dienst Toeslagen opgedragen om binnen acht weken op het bezwaar van eiser te beslissen. Eiser stelt dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor het indienen van een nieuw beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, en doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en dat er geen aanleiding is om een lagere dwangsom op te leggen, ondanks het verzoek van verweerder. De dwangsom wordt vastgesteld op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. Eiser verzoekt ook om betaling van een eerder opgelegde dwangsom van € 15.000,-, maar de rechtbank verklaart zich onbevoegd om hierover te oordelen, aangezien dit niet onder de bestuursrechtelijke bevoegdheid valt.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat verweerder binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 51,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.