In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 3 oktober 2023, waarin werd bepaald dat verweerder, de Dienst Toeslagen, binnen zeven weken moest beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet sturen. In dit geval was dat niet nodig, omdat de rechtbank al een termijn had gesteld in de eerdere uitspraak. Verweerder heeft niet binnen deze termijn een besluit genomen, wat de rechtbank bevestigt. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat verweerder na de door de rechtbank gestelde termijn nog steeds geen besluit heeft genomen. Verweerder had verzocht om een lagere dwangsom, maar de rechtbank ziet hier geen aanleiding voor. Eiseres krijgt gelijk, en verweerder moet ook het griffierecht en proceskosten vergoeden. De proceskostenvergoeding bedraagt € 437,50, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging.
De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 9 juli 2024. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 51,- en de proceskosten. De rechtbank benadrukt dat als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, zij binnen zes weken een verzetschrift kunnen indienen.