ECLI:NL:RBZWB:2024:4541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23/10708
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uwv. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 13 februari 2023, maar het Uwv had deze afgewezen met het besluit van 1 maart 2023, en deze afwijzing werd in stand gehouden met een besluit van 20 september 2023. Eiser was van mening dat hij ten onrechte was hersteld verklaard op 9 juli 2012 en dat hij sindsdien arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf zich had afgemeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had op het moment van zijn aanvraag geen dienstverband of WW-uitkering, waardoor hij formeel niet verzekerd was voor de WIA. De rechtbank oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldigheid heeft betracht in de afhandeling van het bezwaar van eiser en dat er geen medische onderbouwing is overgelegd die aantoont dat eiser de wachttijd voor de WIA heeft doorlopen. De rechtbank wijst erop dat de hersteldverklaring van 9 juli 2012 niet op zichzelf bepalend is, maar meegewogen kan worden in de beoordeling. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij (doorlopend) arbeidsongeschikt is en dat het Uwv de afwijzing van de WIA-aanvraag op goede gronden heeft gehandhaafd.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M.J.C. Paijmans en is openbaar gemaakt op 2 juli 2024. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in de bijlage bij de uitspraak opgenomen, waaronder bepalingen uit de WIA en de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en komen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA). Het Uwv heeft eisers aanvraag met het besluit van 1 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 september 2023 heeft het Uwv deze afwijzing in stand gelaten.
1.1.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank gaat in haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
2. Eiser ontving tot 7 september 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 15 september 2010 is eiser bij einde dienstverband ziekgemeld. Op 10 juli 2012 werd eisers uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: ZW-uitkering) beëindigd, omdat eiser door de verzekeringsarts van het Uwv met ingang van 9 juli 2012 hersteld werd verklaard.
Eiser heeft op 13 februari 2023 een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan, omdat hij vanaf 12 oktober 2013 ziek was. Het Uwv heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser op die datum niet verzekerd was voor de WIA. Eiser had volgens het Uwv geen dienstverband of WW-uitkering op die datum.
Het Uwv heeft eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Het Uwv ontving de (herhaaldelijk) verzochte onderbouwing niet van de stelling dat eiser gelet op zijn beperkingen volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Met de kennis van nu door meer recent gestelde diagnoses is eiser van mening dat hij op het moment dat zijn ZW-uitkering werd beëindigd ten onrechte in de vooronderstelling was dat hij in staat was om te werken. Eiser stelt dat hij ziek was op het moment dat hij beter werd gemeld op 9 juli 2012. Als dat niet het geval was, is eiser van mening dat hij alsnog binnen vier weken daarna opnieuw ziek is geworden en ziek (en daarmee feitelijk arbeidsongeschikt) is gebleven. Dit betekent dat eiser de wachttijd heeft volgemaakt. Eiser stelt dat zijn medische problematiek de afgelopen jaren (meer) concreet is gediagnosticeerd en dat deze problematiek in 2012 al in volle omvang speelde. Eiser wil met terugwerkende kracht alsnog een WIA-uitkering.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om een WIA-uitkering. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het (wettelijk) kader?
5. Op grond van artikel 64, eerste lid van de WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of een recht op een WIA-uitkering ontstaat. Indien er sprake is van een laattijdige aanvraag, kan het recht op een uitkering niet worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend (zie artikel 64, elfde lid van de WIA). Volgens artikel 7 van de WIA is de werknemer verplicht verzekerd. Artikel 8 van de WIA geeft de definitie van het begrip werknemer. Uit artikel 47, eerste lid van de WIA volgt dat een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt als hij de wachttijd heeft doorlopen, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er geen uitsluitingsgrond van toepassing is. Op grond van artikel 4 van de WIA is volledig en duurzaam ongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie of een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Op grond van artikel 23, eerste lid van de WIA geldt een wachttijd van 104 weken voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering.
Van het horen van een belanghebbende in de bezwaarfase kan (onder meer) worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is, op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Kon het Uwv eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaren?
6. Eiser is het oneens met het besluit van het Uwv om zijn bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat het Uwv naar haar idee niet naar de inhoud van eisers zaak heeft gekeken en daar ook niet naar heeft willen kijken. Zo heeft zij aangestuurd op het houden van een hoorzitting, vanwege de specifieke omstandigheden waarin eiser verkeert, maar heeft het Uwv aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Eiser heeft op 13 februari 2023 een aanvraag om een WIA-uitkering gedaan. Tegen het primaire besluit van het Uwv om de aanvraag van eiser af te wijzen, heeft eiser bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase is herhaaldelijk telefonisch contact geweest tussen het Uwv en de gemachtigde van eiser. Dit blijkt uit de notities van telefonisch contact die het Uwv heeft overgelegd. Zo is er telefonisch contact geweest op 30 juni 2023, 18 juli 2023, 23 augustus 2023 en 8 september 2023. Gedurende de bezwaarfase heeft het Uwv meerdere malen gevraagd om stukken ter onderbouwing van eisers stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt is en ook al was op het moment waarop zijn aanvraag zag (12 oktober 2013) en het moment waarop hij werd beter gemeld uit de Ziektewet (9 juli 2012). De rechtbank stelt vast dat deze stukken gedurende de bezwaarprocedure niet aan het Uwv zijn overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat zij de stukken bij de huisarts van eiser heeft opgevraagd en ze, met vertraging, op 22 augustus 2023 heeft ontvangen. Zij heeft deze stukken toen, ook na telefonisch contact tussen haar en het Uwv op 23 augustus 2023 en 8 september 2023, niet naar het Uwv verstuurd. Dit terwijl zij op die data al wel over de stukken beschikte. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende pogingen heeft ondernomen om de benodigde informatie op te vragen. Daarmee heeft het Uwv voldoende zorgvuldigheid betracht. Het Uwv hoefde daarom ook niet langer te wachten met het nemen van een besluit. Omdat de onderbouwing van eisers stelling in het geheel ontbrak, kon het Uwv besluiten tot het kennelijk ongegrond verklaren van zijn bezwaar. Het Uwv kon daarom ook, gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb, afzien van een hoorzitting.
Heeft het Uwv eisers aanvraag om een WIA-uitkering op goede gronden geweigerd?
7. Eiser is van mening dat hij met terugwerkende kracht recht heeft op een WIA-uitkering. Hij voert daartoe aan dat hij doorlopend arbeidsongeschikt is en dat dit ook al zo was toen hij beter werd gemeld uit de Ziektewet op 9 juli 2012. Met andere woorden stelt eiser dat hij destijds al ziek was en sindsdien nooit beter is geweest.
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op het moment dat hij de aanvraag om een WIA-uitkering deed geen dienstverband had en ook geen WW-uitkering ontving. Dit betekent dat eiser op het moment van de aanvraag formeel niet verzekerd was voor de WIA. Eiser is dat al vanaf 10 juli 2012 niet. De rechtbank begrijpt de gronden van eiser zo dat pas na de laatste beoordeling door de verzekeringsarts van het Uwv op 11 mei 2012 bij eiser diagnoses zijn gesteld over zijn (psychische) gezondheid. Deze diagnoses zouden de klachten die eiser ervaarde toen hij uit zijn bij het Uwv laatst bekende dienstverband werd ziekgemeld ook verklaren. De rechtbank maakt uit eisers grond op dat de gestelde diagnoses van zulke aard zijn dat hij nooit beter is geworden en dat de diagnoses nog steeds gelden. Eiser is daarom van mening dat hij de wachttijd heeft vervuld.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt dat voor de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling vereist is op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere hersteldverklaringen, die hebben plaatsgevonden tijdens de wachttijd, betrokken (kunnen) worden. [1] Dit betekent dat aan de hersteldverklaring van eiser met ingang van 9 juli 2012 op zichzelf geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend, maar dat deze hersteldverklaring wel meegewogen kan worden.
7.3.
De rechtbank constateert dat de gemachtigde van eiser in beroep alsnog medische stukken heeft overgelegd die eisers stelling moeten onderbouwen dat hij arbeidsongeschikt is en was en daarom de wachttijd heeft vervuld. De rechtbank constateert verder dat er sprake is van een laattijdige aanvraag. Eiser heeft de aanvraag, die ziet op zijn recht op een WIA-uitkering vanaf 12 oktober 2013, gedaan op 13 februari 2023. Deze aanvraag is ruim negen jaar later gedaan en daarom laattijdig. Anders dan bij een tijdige aanvraag moet bij een laattijdige aanvraag een retrospectieve beoordeling plaatsvinden over een tijdstip in een (ver) verleden. [2] Deze omstandigheid betekent overeenkomstig vaste rechtspraak dat het voor risico van eiser komt als onvoldoende gegevens over zijn gezondheidstoestand in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn. [3] Het is aan eiser om met medisch objectiveerbare stukken aannemelijk te maken dat hij de wachttijd voor de WIA van 104 weken heeft doorlopen. Er kunnen slechts beperkingen worden aangenomen voor zover de beschikbare medische gegevens daartoe voldoende grondslag bieden.
7.4.
In de medische stukken die eiser in beroep heeft overgelegd ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat eiser met ingang van 9 juli 2012 ten onrechte beter is gemeld door de verzekeringsarts van het Uwv. De verzekeringsarts heeft eiser destijds gezien op 11 mei 2012. Deze verzekeringsarts was op de hoogte van de medicatie die eiser gebruikte en de medische problematiek waarmee hij kampte. Daarnaast ziet de rechtbank in de overgelegde stukken geen medisch geobjectiveerde onderbouwing van de stelling van eiser dat hij de wachttijd heeft doorlopen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat diagnoses volgens vaste rechtspraak bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet bepalend zijn. [4] Het gaat alleen om de naar objectieve maatstaven vastgestelde beperkingen. Omdat het een laattijdige aanvraag betreft kunnen alleen beperkingen worden aangenomen voor zover de beschikbare medische gegevens daarvoor voldoende grondslag bieden. Eiser heeft met het overleggen van medische stukken die verklarende diagnoses bevatten zulke beperkingen niet onderbouwd. Ook heeft hij niet onderbouwd dat hij (doorlopend) arbeidsongeschikt is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Uwv, op basis van de beschikbare informatie, de afwijzing van de WIA-aanvraag in stand kon laten. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiser niets verandert. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 2 juli 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 4 van de WIA
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 7, eerste lid van de WIA
1.
Verplicht verzekerd is de werknemer.
Artikel 8, eerste lid van de WIA
1.
Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:
a.
die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of
b.
die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
Artikel 23, eerste lid van de WIA
1.
Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
Artikel 47, eerste lid van de WIA
1.
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a.
hij de wachttijd heeft doorlopen;
b.
hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c.
er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Artikel 64, eerste en elfde lid van de WIA
1.
Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
11
Het recht op een uitkering op grond van deze wet kan niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien: […]
het bezwaar kennelijk ongegrond is,

Voetnoten

1.Zie CRvB 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3938.
2.Zie CRvB 10 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:53.
3.Zie CRvB 24 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:667.
4.Zie CRvB 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3033.