ECLI:NL:CRVB:2014:3938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens hersteldverklaring en niet vervulde wachttijd
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die hersteld was verklaard en de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. Appellant had zich op 22 oktober 2008 ziek gemeld en zijn dienstverband was beëindigd op 1 juni 2009. Het Uwv had appellant met ingang van 6 januari 2010 geschikt geacht voor zijn arbeid, maar na een nieuwe ziekmelding op 25 februari 2010 werd hij op 18 maart 2010 opnieuw hersteld verklaard. Op 4 april 2012 vroeg appellant een WIA-uitkering aan, maar het Uwv weigerde deze op basis van de hersteldverklaring en het niet vervullen van de wachttijd. Appellant maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing, maar in hoger beroep stelde de Centrale Raad van Beroep vast dat de beoordeling van het Uwv onvolledig en onzorgvuldig was geweest. De Raad oordeelde dat de hersteldverklaring op zichzelf geen doorslaggevende betekenis had en dat er een zelfstandige beoordeling van de wachttijd moest plaatsvinden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.704,50 bedroegen.