Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
), de heffingsambtenaar,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 395.000 per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank concludeert dat de hoorplicht inderdaad is geschonden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, omdat de belanghebbende niet benadeeld is in zijn procespositie. De rechtbank oordeelt verder dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden. De uitspraak bevestigt de WOZ-waarde en de aanslag OZB, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.