In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van eiseres beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 18 augustus 2023. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen met betrekking tot de compensatie voor kinderopvangtoeslag over de jaren 2008 en 2009. De rechtbank had in de eerdere uitspraak bepaald dat de Dienst Toeslagen binnen vijf weken op het bezwaarschrift moest beslissen. Eiseres stelt nu dat verweerder deze termijn niet heeft nageleefd, wat aanleiding geeft voor het indienen van een nieuw beroep.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank wijst erop dat in dit geval geen ingebrekestelling nodig was, aangezien er al een termijn was vastgesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
Daarnaast wordt er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank wijst het verzoek van verweerder om een lagere dwangsom af, en stelt dat het niet aan de rechtbank is om een structurele oplossing te bieden voor de capaciteitsproblemen van verweerder. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegewezen, omdat de rechtbank geen bijzondere omstandigheden heeft vastgesteld die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigen.