In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 8 augustus 2023. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Dienst Toeslagen, maar stelt dat er niet tijdig op zijn bezwaarschriften is beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat de Dienst Toeslagen niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank maakt gebruik van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om zonder zitting uitspraak te doen.
De rechtbank legt de Dienst Toeslagen een beslistermijn op van twee weken na verzending van deze uitspraak om alsnog een besluit te nemen op de bezwaarschriften. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de termijn wordt overschreden. De rechtbank wijst het verzoek van de Dienst Toeslagen om een lagere dwangsom af, en benadrukt dat het niet aan de rechtbank is om structurele oplossingen voor capaciteitsproblemen van de Dienst Toeslagen te bieden.
Eiser krijgt gelijk, en de rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiser moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.