ECLI:NL:RBZWB:2023:5575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3353
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaren tegen kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 augustus 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaren. Eiser had op 13 december 2022 vier bezwaarschriften ingediend tegen verschillende beschikkingen met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijnen zijn overschreden. De rechtbank wijst erop dat de Belastingdienst de beslistermijn had moeten respecteren, en dat eiser op 9 mei 2023 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst binnen twee weken na deze uitspraak moet beslissen, maar geeft een termijn van zes weken om recht te doen aan de complexiteit van de zaak. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten en het griffierecht van € 50,- moet door de Belastingdienst aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaren van 13 december 2022 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 en 2012 van 16 november 2022, de beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag over de jaren 2005, 2006, 2008 tot en met 2011 en 2013 van 16 november 2022, de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over de jaren 2005, 2006, 2008 tot en met 2011 en 2013 van 16 november 2022 en de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) over 2013 van 21 november 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft de vier bezwaarschriften ingediend op 13 december 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
.Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [2] Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 3 mei 2023 en 8 mei 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 9 mei 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 4 juli 2023 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb primair gevraagd om een langere termijn tot 1 juli 2024. Verweerder heeft aangegeven dat eiser meer heeft aan een behandeling van zijn bezwaarschriften volgens de planning van de Belastingdienst/Toeslagen. Door de uiteenlopende jurisprudentie ontstaat rechtsongelijkheid. Een uniforme lijn is duidelijker en eerlijker voor de groep ouders als geheel. Om deze redenen verzoekt verweerder om de lijn uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland [3] te volgen. Subsidiair verzoekt verweerder om een termijn van twintig weken, te rekenen vanaf de uitspraak van de rechtbank. Verweerder geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de bezwaarschriften te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen bezwaarschriften. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam [4] en de rechtbank Amsterdam [5] acht de rechtbank in dit geval een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift al enige tijd is verstreken.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. Over de rechterlijke dwangsom overweegt de rechtbank het volgende. Bezwaarschriften kunnen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. [6] De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat de vier bezwaarschriften zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. De rechtbank overweegt hierbij dat de eerste drie bezwaarschriften zijn gericht tegen drie beschikkingen van dezelfde datum, namelijk 16 november 2022. In een van die beschikkingen is gemotiveerd waarom recht bestaat op een O/GS tegemoetkoming over het jaar 2013 en is aangekondigd dat daarover een apart besluit zal worden genomen. Kort daarna is dat besluit genomen, namelijk op 21 november 2022. Het vierde bezwaarschrift is gericht tegen deze laatste beschikking. Verder vloeien deze besluiten voort uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over verschillende jaren. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Verder geldt dat de dwangsom pas stopt met lopen als op alle bezwaarschriften van eiser is beslist.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een (of meerdere) besluit(en) te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 418,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een (of meerdere) besluit(en) op de bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 8 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Uitspraak van 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
4.Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
5.Uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3204.
6.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1624, onder rechtsoverweging 5.1.