In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 december 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats 2], vastgesteld op € 660.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 behandeld, waarbij partijen overeenstemming bereikten over de waarde van het bedrijfspand, die werd vastgesteld op € 501.000. Tevens werd de aanslag OZB gebruikers vernietigd en werd er een proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende.
De rechtbank oordeelt dat de redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 24 maart 2021. De uitspraak van de rechtbank vond plaats op 24 april 2024, wat betekent dat de redelijke termijn met 13 maanden is overschreden. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 150 voor deze overschrijding. De heffingsambtenaar moet het griffierecht en de proceskosten vergoeden, die in totaal € 2.370 bedragen. De rechtbank wijst het verzoek van de gemachtigde van belanghebbende om de vergoedingen rechtstreeks aan hem uit te betalen af, en stelt dat de vergoedingen aan belanghebbende zelf moeten worden betaald.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 april 2024 en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.