In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 januari 2024, staat de intrekking van een derogatievergunning en de oplegging van bestuurlijke boetes centraal. Eisers, vertegenwoordigd door mr. R.H.U. Keizer, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 10 augustus 2021 de derogatievergunning heeft ingetrokken en een boete van € 42.757,- heeft opgelegd. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een beroep bij de rechtbank, heeft de rechtbank op 23 mei 2023 de zaak behandeld. In een tussenuitspraak van 4 juli 2023 heeft de rechtbank de minister de gelegenheid gegeven om een geconstateerd gebrek in het besluit te herstellen. De minister heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering en een nieuwe berekening van de boete.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers een externe mestopslag hadden en dat de minister de boete opnieuw moest berekenen op basis van de beginvoorraden drijfmest en droge mest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de boete voor overschrijding van de gebruiksnormen op € 27.874,- moest vaststellen, maar dat de boete gematigd moest worden vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank de boete vastgesteld op € 23.947,90 en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 3.435,50 moet betalen.