Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2017 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 21.118,75, zijnde de opbrengsten van de verkoop van dieren (€ 5.525,-), door appellante betaalde kosten (€ 2.500,-), kosten betaald door eigenaren van overige dieren (€ 6.944,31) en verblijf- en dierenartskosten na 27 januari 2014 (€ 6.149,44). In het nieuwe kostenbesluit wordt voor een overzicht van de kosten gewezen op de bijlage bij dat besluit ‘overzicht te verhalen kosten’ (bijlage bij het nieuwe kostenbesluit).
16 juli 2014 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot het nieuwe kostenbesluit overweegt het College als volgt.
16 september 2016 over de opbrengst van de honden aangevoerd dat het College in de tussenuitspraak is uitgegaan van verkeerde, althans van te weinig informatie. Dit is in ieder geval voor een deel te wijten aan het feit dat verweerder heeft verzuimd de juiste namen te vermelden op de ingediende lijsten. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat appellante in de procedure verschillende malen heeft gewezen op de bijzondere foklijnen van de honden. Het kostenbesluit zelf bevat geen motivering met betrekking tot de waarde van de honden en niet duidelijk is of en zo ja, op welke wijze verweerder in het kader van het bepalen van de waarde van de honden onderzoek heeft gedaan naar die foklijnen.
31 januari 2014 zijn betrokken bij de toegepaste verrekening. Genoemde factuur vermeldt weliswaar dierenartskosten, maar dat zijn vaste bedragen, die niet herleidbaar zijn tot een bepaalde periode. Het is dus goed mogelijk dat ten onrechte dierenartskosten in rekening worden gebracht, terwijl bovendien niet duidelijk is waarom in januari 2014 dierenartskosten in rekening worden gebracht, nu alle honden al in december 2013 zijn onderzocht en, voor zover van toepassing, zijn behandeld door de dierenarts.
7-6834 tamelijk eenvoudig kan worden afgeleid wat de verblijfkosten voor de honden na
27 januari 2014 zijn, geldt dit niet, zoals hierna ook wordt overwogen, voor de dierenartskosten.
€ 24.094,44). Verweerder verhaalt, zoals eerder overwogen, de kosten na 27 januari 2014 niet op appellante. Dit betekent dat een bedrag van € 5.669,28 aan verblijfkosten niet op appellante wordt verhaald (124 honden x 4 dagen x € 11,43).
27 januari 2014 van af te trekken, zonder de berekening van dit bedrag toe te lichten, moet worden geoordeeld dat het nieuwe kostenbesluit in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Hetgeen appellante heeft aangevoerd over de dierenartskosten (zie 4.3) treft in zoverre dus doel.
€ 91,76 aan dierenartskosten + € 5.669,28 aan verblijfkosten) in mindering brengen op het bedrag van € 112.816,48 dat verweerder aan facturen heeft ontvangen voor het transport van de dieren naar de opslaghouder en de opvang- en dierenartskosten over de periode
4 december 2013 tot en met 31 januari 2014.
door appellante betaalde kosten € 2.500,-
kosten betaald door eigenaren van overige honden € 6.944,31
Beslissing
- verklaart het beroep gericht tegen het kostenbesluit van 10 februari 2014 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het nieuwe kostenbesluit van 19 juli 2016 gegrond;
- vernietigt het kostenbesluit van 19 juli 2016;
- bepaalt dat appellante een bedrag van € 89.467,64 is verschuldigd aan verweerder;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde nieuwe kostenbesluit van 19 juli 2016;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan appellante te vergoeden;
€ 1.237,50.