Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. B.G.M. de Ruijter, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld omdat de Belastingdienst niet tijdig had beslist op haar aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade in het kader van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond was, aangezien de Belastingdienst niet binnen de door de rechtbank eerder gestelde termijn van acht weken had beslist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen ingebrekestelling hoefde te sturen, omdat er al een termijn was gesteld in de eerdere uitspraak van 17 april 2023. De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, omdat de Belastingdienst niet tijdig had gehandeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst het griffierecht van € 50,- en een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiseres moet vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft benadrukt dat het niet aan haar is om een structurele oplossing te bieden voor de capaciteitsproblemen van de Belastingdienst.