ECLI:NL:RBZWB:2024:2406

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
BRE 23.1749, 23/1751 tm 23/1761, 23/1763 tm 23/1766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen bpm voor gebruikte auto's met schade en huurverleden

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd aan een belanghebbende. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd van in totaal € 28.341 en € 7.722, met belastingrente van respectievelijk € 443 en € 152. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur het bezwaar tegen de eerste naheffingsaanslag gegrond heeft verklaard, maar het bezwaar tegen de tweede naheffingsaanslag ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 27 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de schade aan de voertuigen meer dan normale gebruiksschade betreft. De rechtbank stelt vast dat de belastingplichtige de last heeft te bewijzen dat de waardevermindering van de auto’s als gevolg van beschadigingen meer bedraagt dan de door de inspecteur reeds in aanmerking genomen waardevermindering. De rechtbank verwerpt de stellingen van de belanghebbende over de waardevermindering en het huurverleden van de voertuigen, en concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn vastgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 1.000 toe aan de belanghebbende, en de inspecteur moet ook de griffierechten en proceskosten vergoeden. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en legt de kostenvergoedingen op aan de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1749, 23/1751 tot en met 23/1761, 23/1763 tot en met 23/1766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. Lammers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 31 januari 2023 en 16 februari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 18 juni 2021 en 11 juni 2021 naheffingsaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 28.341 (naheffingsaanslag 1) en € 7.722 (naheffingsaanslag 2). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht van € 443 respectievelijk € 152.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende inzake naheffingsaanslag 1 gegrond verklaard en het bezwaar inzake naheffingsaanslag 2 ongegrond verklaard. Tevens heeft de inspecteur inzake de vermindering van naheffingsaanslag 1 een kostenvergoeding van € 538 (2 maal € 269) toegekend.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende haar gemachtigde en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Feiten

3. Belanghebbende heeft een aantal van uit het buitenland afkomstige, gebruikte auto’s doen registreren in het Nederlandse kentekenregister.
3.1.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister van die auto’s heeft belanghebbende aangifte voor de Bpm gedaan. Voor het berekenen van het door haar voldane bedrag aan bpm heeft zij ervoor gekozen de hoogte van de in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) bedoelde afschrijving te bepalen met toepassing van de taxatiemethode als bedoeld in artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm.
3.2.
Belanghebbende heeft bij de door haar ingediende aangiften voor de bpm telkens een taxatierapport overgelegd dat door een taxateur is opgesteld. In al deze taxatierapporten heeft de taxateur bij de auto’s meer dan normale gebruiksschade geconstateerd en bij een aantal van die auto’s ook geconstateerd dat sprake is van ex-rental. De taxateur heeft voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van elke auto rekening gehouden met een waardedaling als gevolg van meer dan normale gebruiksschade.
3.3.
De dienst Domeinen Roerende zaken (DRZ) heeft een onderzoek waardebepaling ter zake van onderstaande auto’s uitgevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn voor elke geschouwde auto vastgelegd in een verslag dat tot de stukken van het geding behoort. De inspecteur heeft naar aanleiding van de verslagen van DRZ de volgende bedragen aan bpm bij belanghebbende nageheven (naheffingsaanslag 1):
Meld-
code [1]
Merk en Type
personenauto
Teller-
Stand
(km)
Betaald op
aangifte
Naheffing
bpm
Zaaknummer
rechtbank
[meldcode 1]
Opel Vivaro Tourer
19.14
€ 5.311
€ 4.189
23/1760
[meldcode 2]
Opel Vivaro Tourer
12.73
€ 5.311
€ 4.049
23/1759
[meldcode 3]
Opel Vivaro Tourer
17.977
€ 5.311
€ 3.277
23/1757
[meldcode 4]
Range Rover Evoque
8.697
€ 6.174
€ 1.675
23/1754
[meldcode 5]
Opel Vivaro Tourer
19.2
€ 5.311
€ 3.434
23/1758
[meldcode 6]
Skoda Citigo
15.73
€ 471
€ 450
23/1749
[meldcode 7]
Seat Ibiza
19.107
€ 280
€ 1.200
23/1751
[meldcode 8]
Fiat 500
11.355
€ 1.234
€ 651
23/1755
[meldcode 9]
Volvo V60
9.003
€ 5.442
€ 922
23/1752
[meldcode 10]
Volvo V90 2.0 T4
13.432
€ 5.141
€ 1.149
23/1753
[meldcode 11]
Opel Vivaro Combi
42.243
€ 0
€ 7.345
23/1756
3.4.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het verslag van DRZ inzake het onderzoek naar de getrouwheid van de taxatie van de auto met [meldcode 12] en naar aanleiding van een controle van de ingediende aangiften bpm naheffingsaanslag 2 opgelegd, die als volgt is opgebouwd:
Meld-code
Merk en Type
Teller-stand km
Betaald op
aangifte
Naheffing
Zaaknummer
rechtbank
[meldcode 12]
Opel Vivaro Combi
24.886
€ 6.254
€ 2.595
23/1766
[meldcode 13]
Opel Mokka X 1.4
8.669
€ 3.445
€ 1.173
23/1763
[meldcode 14]
Opel Mokka X 1.4
4.182
€ 4.078
€ 1.316
23/1764
[meldcode 15]
Audi A4 Avant
22.089
€ 1.265
€ 1.324
23/1765
[meldcode 16]
Opel Mokka X 1.4
6.994
€ 3.436
€ 1.314
23/1761
3.5.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar naheffingsaanslag 1 verminderd tot € 27.321 en de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd.
3.6.
Naheffingsaanslag 2 heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

Overwegingen

4. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende voor elk van de in geschil zijnde auto’s heeft gekozen voor toepassing van de in artikel 10, lid 8 van de Wet Bpm bedoelde taxatiemethode. In de taxatierapporten van belanghebbende is de waarde van de auto’s bepaald door de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare auto zonder beschadigingen (hierna: het referentievoertuig), zoals deze volgt uit een in de handel algemeen toegepaste koerslijst, te verminderen met de geschatte waardevermindering die redelijkerwijs aan de beschadigingen is toe te rekenen. Belanghebbende stelt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De inspecteur betwist dat gemotiveerd.
Waardedaling in verband met schade
4.1.
Volgens belanghebbende is bij onderhavige auto’s sprake van jonge auto’s met weinig gereden kilometers. Dit betekent in de ogen van belanghebbende dat gezien de leeftijd van de auto’s iedere schade te kwalificeren is als meer dan normale gebruikersschade. Kopers verwachten immers bij een jonge auto dat deze in nieuwstaat verkeert, aldus belanghebbende. Verder verwijst belanghebbende naar de foto’s in de taxatierapporten en de aangeleverde grote foto’s van de verschillende voertuigen.
4.2.
De inspecteur betwist gemotiveerd hetgeen belanghebbende heeft gesteld.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat op de belastingplichtige bij betwisting de last rust te bewijzen (i) dat (onder)delen van een te registreren auto beschadigingen vertonen die een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig rechtvaardigen en (ii) hoe groot die waardedaling is. [2]
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de door hem gestelde schade en daaruit voortvloeiende waardevermindering niet aannemelijk heeft gemaakt. De algemene stelling van belanghebbende volgt de rechtbank niet en voorts volgt uit de taxatierapporten, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, onvoldoende dat de waardevermindering groter is dan waarmee de inspecteur reeds rekening heeft gehouden.
4.5.
Ook de algemene stelling van belanghebbende ter zitting dat DRZ ten onrechte kortingen heeft toegepast op onderdelen en het arbeidsloon inzake de gecalculeerde herstelwerkzaamheden faalt. Belanghebbende heeft haar standpunt niet voldoende onderbouwd.
Huurverleden
4.6.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat op basis van de overgelegde kentekenbewijzen vaststaat dat het gaat om voertuigen met een huurverleden. De afwaardering van € 1.193, bestaande uit aflever klaarmaken auto van € 650 en de arbeidstijd van € 336 verhoogd met btw heeft de inspecteur ten onrechte gecorrigeerd, aldus belanghebbende.
4.7.
Het betoog van belanghebbende faalt, nu belanghebbende per auto concreet dient te maken wat de schade als gevolg van het huurverleden van die auto is en dat die schade tot een waardedaling van die auto heeft geleid. Het enkele gegeven dat een gebruikt motorvoertuig verhuurd is geweest (aan telkens wisselende derden) (‘ex-rental’) rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. [3]
Geen oordeel kilometerstand
4.8.
Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de omstandigheid dat de RDW ter zake van een uit het buitenland afkomstige gebruikte auto per definitie geen oordeel geeft over de juistheid van de kilometerstand tot een waardedaling van die auto leidt. De inspecteur heeft dit betwist.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling, alsmede de toepassing van een algemene tabel, onvoldoende bewijs vormt voor het in aanmerking nemen van een waardevermindering van de onderhavige auto’s. De rechtbank merkt daarbij op dat belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en die stellingen niet heeft toegespitst op de concrete situatie van de betreffende auto’s.
Auto met [meldcode 10] (auto 10 in naheffingsaanslag 1)
4.10.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de naheffing voor de Volvo V90 (auto met [meldcode 10] ) te hoog is. In de aangifte is volgens belanghebbende uitgegaan van een onjuiste CO2-uitstoot (160 gr/km). Volgens belanghebbende moet de nieuwprijs van de Volvo V90 in verband hiermee worden verhoogd met € 858. Daarnaast is DRZ bij de opties van de Volvo V90 uitgegaan van 18 inch velgen, terwijl sprake is van 19 inch velgen, aldus belanghebbende. Het verschil in waarde van de velgen verhoogt de nieuwprijs van de auto met € 900.
4.11.
De inspecteur heeft ter zitting voor de door belanghebbende genoemde onvolkomenheden een beroep gedaan op interne compensatie. Daartoe stelt de inspecteur dat bij de vaststelling van de naheffingsaanslag ten onrechte rekening is gehouden met een aftrek in verband met ‘rental’ in de koerslijst. De inspecteur verzoekt de rechtbank uit te gaan van de koerslijst zonder toepassing van ‘ex-rental’, zoals gevoegd hij het verslag van DRZ.
4.12.
De rechtbank honoreert het beroep van de inspecteur op interne compensatie. Onder 4.7 is overwogen dat belanghebbende een waardedaling wegens ‘ex-rental’ voor geen van de auto’s voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal derhalve uitgaan van het door DRZ bij haar verslag inzake de Volvo V90 verstrekte koerslijst van XRay (marge) van een niet-rental. Uitgaande van de handelsinkoopwaarde die daaruit volgt, is de naheffingsaanslag voor zover die betrekking heeft op de Volvo V90, ook als rekening wordt gehouden met de door belanghebbende genoemde aanpassingen, eerder te laag dan te hoog. Daar komt nog bij dat de inspecteur zich terecht op het standpunt stelt dat belanghebbende geen koerslijst heeft ingebracht waarin wordt uitgegaan van de door haar gestelde juiste gegevens van de auto.
Percentage waardevermindering in verband met schade
4.13.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat voor de gevallen waarin sprake is van meer dan normale gebruiksschade het wettelijk stelsel slechts 72% van de schadecalculatie als waardedaling toelaat. Niet bekend is hoe dat percentage tot stand is gekomen. Daarmee is geen sprake van fiscale transparantie. Het is voor belanghebbende niet helder hoe de waardedaling moet worden aangetoond indien deze meer bedraagt dan 72% van de schadecalculatie. Volgens belanghebbende is het aan een lidstaat om aan te tonen dat in het geval van gebrek aan fiscale transparantie het stelsel geen discriminatie in de hand werkt. Belanghebbende verwijst ter ondersteuning van haar standpunt naar de conclusie van A-G Jacobs van 28 januari 1999 in de zaak C-421/97.
4.14.
De rechtbank verwerpt het betoog van belanghebbende onder verwijzing naar het arrest van deHoge Raad [4] waarin onder meer is overwogen dat artikel 110 van het VWEU zich niet verzet tegen een verdeling van de bewijslast in die zin dat het aan belanghebbende is om te bewijzen dat de waardevermindering van de auto als gevolg van beschadigingen meer bedraagt dan 72% van de herstelkosten. Aan belanghebbende is voldoende gelegenheid geboden om het gevraagde bewijs te leveren. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.15.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, zijn naheffingsaanslag 1 - zoals die na uitspraak op bezwaar is komen te luiden – en naheffingsaanslag 2 terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
5. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de onderhavige geschillen beslecht hadden moeten zijn.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in alle zaken dezelfde geschilpunten ter discussie staan. De motivering van het beroep is in alle zaken nagenoeg identiek, dan wel vergelijkbaar. Ten slotte zijn alle zaken gezamenlijk behandeld op de zitting van 27 februari 2024. Gelet hierop bestaat er voor alle fasen van de procedure samenhang. Dit heeft tot gevolg dat ter vaststelling van het bedrag van de ISV voor alle zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de bezwaarschriften op 7 juni 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 9 april 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 11 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 20 maanden heeft geduurd en daarmee 14 maanden te lang, komt de gehele ISV voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond.
6.1.
Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25 [5] , wat neerkomt op € 218,75.
6.2.
Ook krijgt belanghebbende de griffierechten (tweemaal € 365) vergoed. De inspecteur moet dat vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000 te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur de griffierechten van € 730 aan belanghebbende moet vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van belanghebbende;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende te betalen op een bankrekening op naam van belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 9 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.of VIN eindigend op.
2.Vgl. Hoge Raad 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273 rechtsoverweging 4.2.6
3.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.4.
4.Hoge Raad van 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63
5.Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.