ECLI:NL:RBZWB:2024:215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
BRE - 22 _ 3572 t/m 22 _ 3575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteluitspraak inzake vergoeding immateriële schade door overschrijding redelijke termijn in belastingzaak

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een hersteluitspraak gedaan in een belastingzaak tussen [belanghebbende] BV en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij in een eerdere uitspraak van 14 december 2023 een fout heeft gemaakt door geen vergoeding van immateriële schade toe te kennen aan belanghebbende vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De gemachtigde van belanghebbende had op 21 december 2023 aangegeven dat deze schadevergoeding ten onrechte was geweigerd. De rechtbank erkende dat er een kennelijke fout was gemaakt, aangezien er tijdens de zitting overeenstemming was bereikt over de toekenning van een immateriële schadevergoeding.

De rechtbank heeft de fout hersteld door te bepalen dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 500 voor immateriële schade, omdat de redelijke termijn met drie maanden was overschreden. De termijn begon op 8 oktober 2021, toen de bezwaren door de inspecteur werden ontvangen, en de uitspraak volgde op 14 december 2023. Daarnaast moet de inspecteur het griffierecht van € 365 vergoeden en een bedrag van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende betalen, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.

De rechtbank heeft de uitspraak verbeterd door de relevante rechtsoverwegingen toe te voegen en het dictum aan te passen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze hersteluitspraak. De rechtbank heeft ook benadrukt dat deze uitspraak geen wijziging brengt in de termijn voor hoger beroep tegen de oorspronkelijke uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3572 tot en met 22/3575
hersteluitspraak ter verbetering van de uitspraak van de rechtbank in de zaak tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Overwegingen

1. De gemachtigde van belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitspraak van 14 december 2023 (de uitspraak) bij bericht van 21 december 2023 aangegeven dat de rechtbank belanghebbende ten onrechte geen vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat zij in de uitspraak een fout heeft gemaakt. Deze fout houdt in dat de rechtbank belanghebbende geen vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend, terwijl daar ter zitting wel om is verzocht. Dat sprake is van een kennelijke fout volgt uit de overeenstemming die ter zitting tussen belanghebbende en de inspecteur is bereikt over het toekennen van een immateriëleschadevergoeding in dit geval.
1.2.
De rechtbank zal de fout herstellen door te bepalen dat belanghebbende terecht aanspraak heeft gemaakt op een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De vergoeding wordt als volgt berekend. [1] De in aanmerking te nemen termijn is begonnen op 8 oktober 2021, zijnde de datum waarop de bezwaren door de inspecteur zijn ontvangen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 14 december 2023. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) drie maanden overschreden. Er bestaat dus recht op een vergoeding van € 500. Deze vergoeding komt volledig voor rekening van de inspecteur, omdat de overschrijding van (afgerond) drie maanden moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 9 juni 2022.
1.3.
Omdat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank kent voor de door een derde verleende rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en de wegingsfactor 0,25. [2] De vergoeding bedraagt dus € 218,75.
1.4.
Herstel van de fout brengt mee (i) dat aan de uitspraak de rechtsoverwegingen als hiervoor onder 1.2. en 1.3. weergegeven worden toegevoegd, en (ii) dat aan het dictum wordt toegevoegd:
“- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500;
- veroordeelt tot betaling van € 218,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.”

Beslissing

De rechtbank verbetert de fout in de uitspraak op de wijze als onder 1.4. omschreven en stelt vast dat de uitspraak aldus verbeterd moet worden gelezen.
Deze uitspraak is gedaan op 18 januari 2024 door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Voorts brengt deze uitspraak geen wijziging in de termijn voor hoger beroep tegen de oorspronkelijke uitspraak.

Voetnoten

1.Vgl. het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 en Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154, rov. 2.4.3 en 2.4.4.
2.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.