ECLI:NL:RBZWB:2024:2125
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van WOZ-waarde van een niet-woning in het kader van belastingrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2024, wordt de WOZ-waarde van een winkelruimte beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde D.A.N. Bartels, heeft beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, die de waarde van het object op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) heeft vastgesteld. De rechtbank behandelt de beroepen tegen de waardevaststellingen voor de jaren 2021 en 2022, waarbij de heffingsambtenaar de waarde respectievelijk op € 559.000 en € 550.000 heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor deze waardes, ondanks de argumenten van de belanghebbende over de negatieve impact van de coronapandemie op de waarde van het object. De rechtbank oordeelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. Tevens wordt een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de vertraging mede te wijten is aan het handelen van de gemachtigde. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de vastgestelde waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.