ECLI:NL:RBZWB:2023:1184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
BRE-22_379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens onvolledige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Het verzet is ingesteld naar aanleiding van een WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, die betrekking had op een object in [plaats 2]. De rechtbank had eerder op 9 september 2022 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat het griffierecht niet volledig was betaald. Belanghebbende stelde echter dat hij nooit de mogelijkheid heeft gekregen om het verzuim te herstellen en dat er verwarring was ontstaan door onduidelijke correspondentie van de rechtbank.

Tijdens de zitting op 7 februari 2023, waar alleen de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, heeft de rechtbank het verzet behandeld. De rechtbank oordeelde dat het belanghebbende niet verweten kon worden dat het griffierecht niet volledig was betaald, gezien de verwarring die was ontstaan door een foutieve brief van de rechtbank waarin een onjuist bedrag aan griffierecht werd genoemd. De rechtbank concludeerde dat het verzet gegrond was en dat de eerdere uitspraak van niet-ontvankelijkheid niet terecht was.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar bovendien veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/379
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 op het verzet van
[belanghebbende], gevestigd in [plaats 1], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland, betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2021 voor het object [adres] te [plaats 2], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 28 december 2021, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 7 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende, de gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels. Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet volledig betalen van het griffierecht.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij nooit op de wettelijk voorgeschreven wijze de mogelijkheid is geboden tot verzuimherstel. Belanghebbende vraagt daarbij waar in elk dossier de juiste, correct geformuleerde griffierechtnota blijft/is. Ook stelt belanghebbende dat in voorkomend geval een nota (soms zelfs meerdere met verschillende 16-cijferige betaalcodes) is gestuurd zonder (de juiste) adresvermelding c.q. onduidelijk kenmerk op de nota zelf en dat daarmee verwarring is ontstaan. Volgens belanghebbende is – omdat nooit iets van de (deel)betaling retour is ontvangen – de betaling geaccepteerd.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het belanghebbende niet verweten kan worden dat niet het juiste bedrag aan griffierecht is betaald. De rechtbank legt dit uit.
2.4.1.
Na de gedeeltelijke betaling van € 3,65 is aan belanghebbende een brief verzonden met daarin, voor zover van toepassing, de volgende tekst:
“Als indiener van het beroepschrift bent u een bedrag aan griffierecht verschuldigd van € 360,00.
Uit onze administratie blijkt dat u nog niet het volledige griffierecht heeft voldaan. Ik verzoek u om het restant van € 361,35 te betalen.”
2.4.2.
In deze brief is dus een foutief bedrag aan verschuldigde griffierecht opgenomen. Na deze brief is een bedrag van € 360 aan griffierecht betaald. In totaal is dus minder dan het oorspronkelijk verschuldigde bedrag betaald, maar gelet op het geringe verschil en de verwarring die kan zijn ontstaan door de hiervoor geciteerde brief heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.5.
Het verzet is gegrond. De rechtbank heeft ook de overige ontvankelijkheidseisen beoordeeld en is van oordeel dat het beroep niet niet-ontvankelijk is. De in verzet bestreden uitspraak komt daarom vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
2.6.
De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken [1] . De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 418,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen te zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van verzet van belanghebbende van € 418,50
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 21 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 12 februari 2020, ECLI:NL:HR:BL3600