HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
in eerste aanleg GEDAAGDE in conventie en EISERES in reconventie,
hierna: Heineken,
niet verschenen in de prejudiciële procedure.
1. De prejudiciële procedure
Bij tussenvonnis in de zaak 8759667/CV EXPL 20-4630 van 31 maart 2021 heeft de kantonrechter te Roermond op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.
Partijen hebben afgezien van schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv.
Na daartoe desgevraagd in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben B.T.M. van der Wiel, advocaat bij de Hoge Raad, T. van Tatenhove en L.A. Burwick., namens Charlius Amsterdam Hotel Property B.V. (hierna: Charlius), P.A. Fruytier, advocaat bij de Hoge Raad, namens de vereniging INretail en T.T. van Zanten en M.E. ten Brinke, advocaten bij de Hoge Raad, namens Hudson’s Bay Company ULC op de voet van art. 393 lid 2 Rv schriftelijke opmerkingen gemaakt.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen zoals voorgesteld onder 4.44 en 5.38 van de conclusie.
De advocaat van Charlius heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd. Omdat Charlius geen partij is als bedoeld in art. 44 lid 3 Rv in het geding dat aanleiding heeft gegeven tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, heeft de Hoge Raad deze reactie terzijde gelegd.